dinsdag 31 december 2013

WAT MENSEN ZEGDEN

In 2013 hoorde ik een paar keer mensen op tv iets zeggen dat mijn aandacht trok. Ze gebruikten een uitdrukking verkeerd of verhaspelden een bestaande uitdrukking. Ik vond dat opmerkelijk en grappig omdat ik (meende dat ik) de oorsprong van de verwarring kon herleiden.

Zo was er een ongeveer zestigjarige vrouw, die vrij onverwacht werd geïnterviewd door de reporter van Man bijt Hond. Ze stond te strijken toen de reporter aanbelde. De man bracht het gesprek op sociale media en vroeg of de vrouw wel eens een selfie had gemaakt. Dat was een foto van jezelf met je mobiel, legde hij uit. Nou nee, maar op aandringen van de reporter maakte de vrouw, strijkbout in de ene hand en zijn mobieltje in de andere, een selfie. Toen de reporter haar daarna het resultaat toonde en zei dat ze hem wel op haar tijdlijn kon zetten zodat mensen de foto konden liken, zei ze: ‘U spreekt akabadakra.’

Opmerkelijk is dat ze de medeklinkers in deze toverspreuk in de omgekeerde volgorde zette. Normaal (‘abacadabra’) volg je netjes de eerste vier letters van het alfabet + bra en gaat de spreuk van achter in je mond naar voren. Deze vrouw haalde de spreuk naar binnen, maar met twee keer een k en een kra op het eind werd hij misschien nog wel wat onheil-spellender.

Een andere opmerkelijke verhaspeling hoorde ik bij een Amsterdamse galeriehouder. Deze ietwat gewichtige man sprak bij een vernissage de verzamelde kunstliefhebbers toe. Hij legde uit hoe hij de kunstenares had ontdekt en in haar atelier haar grote collectie kunstwerken had bewonderd. Om die allemaal naar zijn galerie te krijgen ‘was geen kinnesinne.’ Hij bedoelde natuurlijk dat andere exotische woord – net zo onbegrijpelijk, maar met hetzelfde metrum: sinecure. Kinnesinne stamt uit het Jiddisch en betekent afgunst, sinecure (latijn: sine, zonder en cura, zorg) is oorspronkelijk een ambt waaraan geld of andere privileges verbonden zijn, maar waar geen verplichtingen tegenover staan.

En een mooi staaltje onbedoelde humor hoorde ik in een documentaire over een humanistisch geestelijk verzorger van gedetineerden. Aan het begin van zijn maandelijkse één-op-één onderhoud met een van de gedetineerden vroeg de gevangenishumanist: ‘Hoe gaat het?’ De gedetineerde antwoordde: ‘Wegens omstandigheden goed.’ Ik vermoed dat de gedetineerde met de camera erbij een goede indruk wilde maken en het in zijn ogen juiste formele antwoord gaf op de vraag. En mogelijk dat hij allerlei sociale verplichtingen voor de duur van zijn gevangenschap ‘wegens omstandigheden’ had moeten afzeggen.

Dit soort creatieve versprekingen vind ik heel boeiend. Ze drukken je weer eens met de neus op de herkomst van uitdrukkingen, maar ook op de steun die bestaande uitdrukkingen (kunnen) bieden als je je in een bepaalde situatie op een bepaalde manier wilt uiten.

Ik hoop dat ik in 2014 weer veel van dit soort “menselijke fouten” tegenkom. Mijn wens en voornemen voor het nieuwe jaar: Let There Be Love.

zaterdag 21 december 2013

PALINDROOMWERELD

Kees van Kooten schreef dit jaar het Groot Dictee der Nederlandse Taal. Dit Lingo voor gevorderden heeft nooit echt mijn belangstelling gehad; als je de correcte spelling van een woord wilt weten zoek je het op, vind ik. Kees van Kooten leek deze mening te delen. Bij De Wereld Draait Door zei hij dat hij ‘zuiver correct spellen altijd een beetje kinderachtig’ heeft gevonden.

Hij maakte zich drukker over grammaticale fouten en verhaspelingen en noemde als voorbeeld de verwisseling van ‘mits’ (= op voorwaarde dat) en ‘tenzij’ (= behalve als). Met gespeelde verontwaardiging citeerde hij een officieel bericht: ‘Er is geen kapvergunning nodig, mits de bomen op de lijst van bedreigde soorten staan.’ Leuk, maar wat (of wie) wil hij bereiken met zijn kruistocht tegen dit soort taalverhaspeling? Mits en tenzij zijn lastige woorden, ik moet ook altijd even nadenken voor ik ze gebruik.

Van Kooten  - die ik vroeger enorm bewonderde -  werd zelfs moralistisch toen hij, Confucius citerend, zei dat er geen vaste waarden ontstaan als taal niet correct gebruikt wordt. Ik vrees dat hij het over de vaste waarden had van zijn generatie. De side-kick van dwdd die avond was BNN-verslaggever en jonge branie Filemon Wesselink, die behoedzaam weerwoord bood aan Van Kootens philippica. Ruimhartig riep Van Kooten dat taal natuurlijk in beweging is en jongerentaal, straattaal; het was allemaal prachtig.

Volgens mij betekent dat dat de door Van Kooten gekoesterde waarden in beweging zijn. Taal schept geen waarden; het is er een uiting van. In weerwil van zijn joyeuze ruimhartigheid in dwdd, voelde Kees van Kooten zich een paar dagen later toch geroepen stelling te nemen tegen de verkiezing van het woord selfie als woord van het jaar 2013. Hij sprak van een ‘kruispunt’ nu voor het eerst een Engels woord als Nederlands woord van het jaar is gekozen. Alsof we voor een belangrijke beslissing staan en dreigen de verkeerde afslag te nemen.

Het Nos-journaal confronteerde Van Kooten met een jonge, eigentijdse vrouw die fervent selfie-maakster was. Van Kooten bood haar zijn alternatief ‘otofoto’ aan en wees haar er ten overvloede op dat je het woord twee kanten op kan lezen. Zij nam beleefd (!) notitie van zijn alternatief en zei dat ze het in haar hashtag zou zetten. Opeens zag ik Van Kooten als een deerniswekkende colporteur (met vieze-man-trekjes) van waarden die niet meer passen bij deze tijd. Daar stond hij met zijn palindroom otofoto, op het punt de verkeerde afslag te nemen.

Net als Van Kooten ben ik ook heel gevoelig voor taalverhaspelingen en gelukkig weet hij er met veel humor op te reageren. Maar daaronder zit een moralisme waar je de verhaspelaars zeker niet mee bereikt. Hoe leuk en scherpzinnig ook, otofoto is niet meer van deze tijd. Je krijgt er eerder een eibofobie van (= angst voor palindromen).

woensdag 11 december 2013

CENTRIPETALE TAAL

Wat is er toch zo anders aan het Vlaams? Kortgeleden was ik een lang weekend in Leuven en hoewel dat een moderne en levendige universiteitsstad is, werd ik toch continu getrakteerd op de bolvormige, introverte klanken van de gesproken en geschreven taal.

Het begon al met de treinreis; het boemeltje van Mechelen naar Leuven stopte wel een keer of acht op stations met vaak onverharde perronnetjes, met schilderachtige plaatsnamen als Wijgmaal, Hambos, Wespelaar en Muizen. In het Vlaams heb je de prachtig beeldende uitdrukking ‘er vanonder muizen’ voor er stiekem vandoor gaan.

Een nieuw modewoord, mogelijk een invloed van al het ‘schoon volk’ dat aan de Katholieke Universiteit Leuven studeert, was ‘mercikes’; een vlot bedankje uitgesproken door horeca- en winkelpersoneel. Nieuw, maar toch heel Belgisch.

Op menukaarten prijken woorden als stoemp (stamppot), witloofrolletjes met hesp (ham), of pijpajuin (bosuitjes). In eetcafé Het Moorinneken, mijn favoriete pleisterplaats aan de Grote Markt, klonken de geanimeerde gesprekken van de locals rond, huiselijk, centripetaal. ‘Ge vergeet uw klakske (= pet).’ ‘We bollen het af om kwart na zes (= we stoppen om kwart over zes).’ ‘Tot genoegen’ (beleefde afscheidsgroet).

Ook op straat word je omgeven door teksten die, hoewel bedoeld om je consumentengedrag aan te sporen, toch iets introverts hebben. Er reed me een bestelauto voorbij van Droogkuis Sneeuwvlokje, Kwaliteitsvolle Textielreiniging (stomerij Sneeuwvlokje). Een snackbar voor studenten heet ‘t Vorkske. En zelfs de graffiti heeft iets ronds. ‘Gene Zever, Mol De Wever!’ stond er op een muur gekalkt, een oproep om Bart De Wever, de voorman van de populistische Nieuw-Vlaamse Alliantie, uit te schakelen.

Het bijzondere van Vlaams is voor mijn taalgevoel de “richting” van de taal. De taal is veel meer dan Nederlands gericht op een binnenwereld. Een huis, een innerlijk, een achtertuin, een regio. Niet voor niets heet de populairste Vlaamse soap ‘Thuis’. Een aantal jaren geleden zag ik op de plastic tassen van een grote Belgische supermarktketen staan ‘tevreden weer naar huis’. Wel wat anders dan bijvoorbeeld ‘ik ben toch niet gek’.

Die gerichtheid op het innerlijk, dat centripetale, is niet per se behoudend of reactionair. Het is eerder een restant van een mystieke houding; de binnenwereld is een hof die je moet verzorgen, zodat er grote dingen kunnen gebeuren. Die grote dingen in de besloten binnenwereld kunnen gruwelijk ontsporen, zoals bij Dutroux, maar er kan zich ook iets bovenaards openbaren, zoals de Oer-Vlaamse schilder Roger Raveel laat zien. Zijn binnenwereld is een simpele achtertuin waarin in een flits witte open vormen ontstaan. Belgisch Surrealisme.

afbeelding: 'De wandeling', Roger Raveel

zondag 1 december 2013

DE KRACHT VAN SINTERKLAAS


Het geheim van een goed Sinterklaasgedicht is volgens mij niet het rijm, maar het metrum. Zoals bij alle vormen van light verse, is het metrum het middel waarmee je de lezer op een aanstekelijke manier op sleeptouw neemt. De grootmeesters van de light verse zijn natuurlijk Drs P., Annie M.G. Schmidt en Kees Stip. Onder het pseudoniem Trijntje Fop maakte Stip de mooiste dierengedichten, met telkens een solide metrum en rijmschema:
Op een jachthond
Een jachthond in de buurt van Bonn
las altijd Goethe als hij kon.
‘Zo leert men langzaam’, sprak het beest,
‘het vlees bedwingen door de geest.
Maar als ik meemag met de meute
ben ik het allemaal vergoethe.’

Net als veel kinderliedjes loopt dit gedicht als een lekker metrumtreintje, dat je hakke-hakke, puf-puf vrolijk door de anekdote voert.  Het strakke aabb-rijmschema zorgt ervoor dat aan het eind van elke even zin je met spanning wacht op de verrassing van het rijmwoord. Vol verwachting klopt ons hart, wie de koek krijgt, wie de … gard. 

Met ‘vergoethe’ toont Kees Stip natuurlijk zijn grote klasse. Maar als dilettant/Sinterklaas-dichter mag je wat mij betreft ook af en toe een bestaand woord net iets verbouwen tot het min of meer rijmt. Het metrum is de taart, het rijmwoord de kers erop. 

Ik heb mij als oprechte dilettant door Stip laten inspireren:
Sint keek laatst in het grote boek
en mompelde een varkensvloek:
‘Wel potverpielekenspietietie!
Mijn oog valt hier op een notitie
die mij de oude bol doet suizen:

Sint prevelde: ‘Dat is voorwaar
een mooi en genereus gebaar.’
Hij sloot verheugd het grote boek
en ging zacht neuriënd op zoek
naar een toepasselijk cadeau


Voor het échte werk, hier nog een Trijntje Fop:
Op een schimmel
Een schimmel waar de Sint op zat
sprong opgewekt van plat tot plat.
‘Een vrome stad, zo sprak het dier,
er staan wel honderd kruisen hier.
Mijn zoon, sprak toen de Sint gedragen,
de meeste zijn door mij geslagen.


[Kees Stip, Het Grote Beestenfeest, De beste Trijntje Fops aller tijden, Uitgeverij Prometheus, 2009]

donderdag 21 november 2013

JIJJOUW

‘Call me old-fashioned’, zou Dame Edna zeggen, maar ik moet toch wel erg wennen aan het veelvuldige ge-jijjouw in de sociale media. Onbekenden spreken mij persoonlijk aan op een manier waardoor ik mij bijna geroepen voel verantwoording af te leggen:
‘Wil jij jouw vacature ook in de spotlight?’
‘Start jij als zzp'er?’
‘Waarom ben jij niet zichtbaar?’
‘Allemaal redenen waarom ik jouw blog niet lees’
‘Besteed jij veel tijd aan social media, maar levert het je niets op?’
Nou? Zeg op!

Deze aanspreekvorm heeft iets heel dwingends. Als je geen succes hebt, heb je dat uitsluitend aan jezelf te wijten; de aansporingen waren duidelijk genoeg. Het jijjouwen roept het beeld op van een universum met allemaal geïsoleerde jij-en. ‘IJ’ en ‘au’ zijn ook nog eens niet de warmste klanken, dus het heeft iets ijzigs, dat universum.

Niet dat ik er voor ben elkaar standaard te vousvoyeren (hoewel dat woord een prachtige fluwelen klank heeft), maar in het Nederlands heb je nog het milde persoonlijke voornaamwoord ‘je’. Dat betekent ‘jij’ als individu, maar ook ‘jij’ als ‘men’, als onderdeel van een groter geheel dus. Voor mijn gevoel echoot ‘je’ minder koud in het ijspaleis van alle jij-en.

Bovendien maak je met ‘-je’ dat mooie relativerende diminutief, waarmee de werkelijkheid op schaal wordt gebracht: liefje, poosje, akkefietje, ongelukje, hondje, zachtjes. ‘Start je als zzp’er?’ ‘Ben je zichtbaar?’ Het klinkt allemaal wat toegankelijker dan het keiharde ‘jij’. De toonloze ‘e’ aan het eind van een woord geeft een ontspannen ritme, als paardevoetjes; ‘trippel-trappel-trippel-trap’.

‘Jij’ verstoort die rustige telgang, het is een aansporing: doe iets, kom in actie, wees onderscheidend! Dat is goed in het zakelijke verkeer, maar in het intermenselijke verkeer mag het best een onsje minder zijn.

maandag 11 november 2013

DRIEWERF DROEF TE MOEDE

Als je al niet melancholiek was geworden door het weer eerder deze maand, dan brengt het gedicht ‘November’ van J.C. Bloem je wel in die stemming.

‘Het regent en het is november:
Weer keert het najaar en belaagt
Het hart, dat droef, maar steeds gewender,
Zijn heimelijke pijnen draagt.

En in de kamer, waar gelaten
Het daaglijks leven wordt verricht,
Schijnt uit de troosteloze straten
Een ongekleurd namiddaglicht.

De jaren gaan zoals zij gingen,
Er is allengs geen onderscheid
Meer tussen dove erinneringen
En wat geleefd wordt en verbeid.

Verloren zijn de prille wegen
Om te ontkomen aan den tijd;
Altijd november, altijd regen,
Altijd dit lege hart, altijd.’

Door dit gedicht wordt het mij onherroepelijk droef te moede. De beelden in de eerste drie strofen zijn al heel sterk, maar dan komt Bloem aan het eind met de drieslag ‘Altijd november, altijd regen, altijd dit lege hart’, gevolgd door de nekslag van een vierde ‘altijd’.

Een drieslag is een veelgebruikt stijlmiddel in de retoriek en de poëzie. Vaak gaat er van een drieslag een geruststellende werking uit. Ik vermoed omdat hij zo compleet klinkt.
Vlug, veilig en voordelig.
Te land, ter zee en in de lucht.
Vader, Zoon en Heilige Geest.
Links, rechts en in het midden. Of midden boven: de driehoek, een open vorm.

Het is het mooist als in de drieslag de langste term voor het laatst bewaard wordt;  zo heeft hij een ritmische opbouw. Toch staat voor mijn gevoel die derde term vaak tussen de andere twee in, de eerste twee flankeren hem. Hoe dat theologisch zit met de Heilige Geest; daar durf ik mij niet over uit te laten.

Wat het gedicht ‘November’ zo onontkoombaar droefgeestig maakt, is het vierde ‘altijd’. Nu ontstaat er opeens een vierkant, een afgesloten geheel. Na het laatste ‘altijd’ klinken zelfs geen woorden meer, zozeer is het hart verstikt door de grauwheid van november. Prachtige melancholie van Bloem, die ook domweg gelukkig kon zijn, in de Dapperstraat.



donderdag 31 oktober 2013

LEEST!

Nu de wintertijd is begonnen, kom ik aan ‘De zomer van de neusbloedingen’ toe. Dit boek van de Vlaamse taalvirtuoos Pjeroo Roobjee is inderdaad een dreun op je literaire neus en een feest om te lezen. Roobjee's taal is overdonderend, rijk, geestig en buitengewoon beeldend. Hij benut de taal tot in de verste uithoeken en beschrijft in bloemrijke zinnen de vrij treurige lotgevallen van gewone, zelfs tamelijk platvloerse stervelingen.

Hoofdpersoon is de puber Thilo Nicaese, die in een benauwende nieuwbouwwijk woont te midden van bronstige volwassenen. Vier stellen, waaronder Thilo’s ouders, zijn voortdurend bezig met overspel (al was het maar in hun fantasie) met een buurman of buurvrouw. Thilo zelf hunkert naar het buurmeisje, maar zijn fletse versiertrucs hebben geen succes. Hij heeft wel spontane bloedneuzen.

Het boek is een taalorgie, met bedwelmende zinnen en een onuitputtelijke reeks neologismen. Vooral de dialogen - die eigenlijk voornamelijk monologen zijn - zijn schitterende taalbouwsels. De manier waarop de personages spreken wordt door Roobjee beschreven in de meest schilderachtige termen: ‘fezelde’, ‘keelde’, ‘lisptongde’, ‘raffelde’, ‘krijzeltandde’, ‘zurkelde’, ‘wrenste’, ‘tatelde’ en ‘schreemde’, om er maar een paar te noemen. ‘Lopen’ is ‘voeteren’ (eventueel ‘in traagzame tred’), buurvrouwen spreken elkaar aan met ‘Loeleke’. Een ‘duts’ is een stakker, een ‘pennoen’ een vaandel en ‘binst’ betekent terwijl. De kroeg, waar veel geniale dronkemanspraat is te horen, heet ‘Café In De Glazen Boterham (bij Patje en Tina)’.

Thilo Nicaese is aangesloten bij een uiterst dubieuze beweging, genaamd de Jong-Vlaamsche Hernieuwers. Als hij het huis van de leider bezoekt, is diens echtgenote juist de stoep aan het schrobben. Roobjee componeert de volgende zin (één zin):
‘Zij deed zulks met de hulp van een volkseigen borstel uit het rechtgeaard trouwe Izegem, waar men nog, pal staand gelijk een rots in de branding van Gibraltar, hoezee!, varkensharen van eigen bloed en bodem liefhad en in de logistiek van eigen-kweek-eerst tot de fabricatie kwam van kuisgerief dat in zijn eenvoud en simpele complexiteit aan alle eisen, Harop en Were di!, van de eigen aard voldeed en rijzend als een pennoen aan de volksverbonden mast, verwoed vechtend voor het behoud van onze volksverbonden zeden en aan onze leuzen vastklampend, een reine scheet zal laten waaien in de richting van de gesneden Waalse hanen en hunne handlangers (leest: medebandieten in het parlement van Brussel en van Straatsburg), die de hou ende trouw aan het Kerlingaland smadelijk honen door het Izegemse zwijn dood te zwijgen en de Chungking Bristle uit het perfide rijk der rode mandarijnen, o rozenstruik Maria godverdeme toch!, zegt nu vooral niet dat zingen beter dan spreken is!, te saam met de Naamse dweil, évidemment bien sûr, te verheffen tot het enigst schuurgerief waarmede binnen de eurozone met goed fatsoen een vloer kan opgekuist worden.’

Hierbij verbleekt elke vorm van eloquentie. Ik heb zoiets van: “Leest!”


[Pjeroo Roobjee, De zomer van de neusbloedingen, uitgeverij Querido, 310 pagina’s, 19,95 euro.]

maandag 21 oktober 2013

SIMSALABIM

Vorige week werd mijn oog getroffen door een artikel op Kennislink met de titel ‘Taal op Facebook voorspelt persoonlijkheid’. Die titel bevat minstens vijf woorden waar ik een blog aan zou willen wijden. Vooral ‘voorspelt’ geeft me een onverdraaglijke blog-itch. ‘Taal voorspelt persoonlijkheid’? Wist je nog niet wie je was dan? Taal is een uiting van je persoonlijkheid. En op facebook a fortiori: van je gewenste persoonlijkheid.

Het voorspellen blijkt vooral een gezelschapsspelletje te zijn van een groep gedragswetenschappers van de Universiteit van Pennsylvania. Zij gaan uit van een indeling in vijf persoonlijkheidsgroepen (the Big 5), die je dwars door gender and age kunt aantreffen: Extraversion, Agreeableness, Conscientiousness, Neuroticism, and Openness to Experience, vertaald als extraversie, mildheid, ordelijkheid, emotionele stabiliteit en intellectuele autonomie. Woody Allen zou er een juweel van een film mee kunnen maken.

De onderzoekers zijn erg onder de indruk van hun onorthodoxe aanpak. In plaats van proefpersonen in te delen aan de hand van vooraf gedifferentieerde woordenlijsten, waarmee tot nog toe werd bepaald  tot welk type ze behoren, hebben de onderzoekers het facebook-proza van de proefpersonen onderzocht (nadat die personen eerst een persoonlijkheidsvragenlijst hadden ingevuld, die hen in een van de Big 5-rubrieken schaarde). De open language-benadering met sociale media-taal maakte de onderzoekers zo eufoor dat ze zich waagden aan het voorspellen van de persoonlijkheid.

En wat blijkt: Bij een extraverte persoonlijkheid horen vooral woorden als ‘feest’ en ‘geweldige avond’, terwijl in het taalgebruik van een introverte persoonlijkheid meer verwijzingen zijn te vinden naar Japanse media en emoticons. In Pennsylvania dan, zou ik denken voor die introverten. In Japan ligt het waarschijnlijk heel anders.

Om het geheel te illustreren hebben de onderzoekers woordwolken gemaakt die het taalgebruik van een bepaald persoonlijkheidstype in beeld brengen. Hoe groter de letter, hoe sterker de correlatie. Hoe roder de letter, hoe hoger de frequentie waarin het woord werd gebruikt. In de extraverte wolk springen ‘cant wait’ (blauwpaars) en ‘party’ (donkerrood) er uit. De introverte wolk cirkelt rond het grijsblauwe ‘anime’ en het donkerrode ‘internet’.

In de kristallen bol van facebook valt dus nu af te lezen welk type je bent. Zeg je vaak ‘pokemon’,  ‘blijkbaar’ en ‘zucht’ je vaak, dan ben je … Simsalabim: introvert!

vrijdag 11 oktober 2013

RUBATO

Aan de kop van de Dappermarkt – tegenover het J. C. Bloem-monument, de dichter van ‘Domweg gelukkig, in de Dapperstraat’ - is onlangs een nieuw Italiaans eethuisje geopend: DAPPERtutto. Om te beginnen vind ik deze naam een geniale vondst. Hij draagt de suggestie in zich van de veelkleurigheid van de Dappermarkt. Dappertutto  is zo’n mooi samengesteld Italiaans woord en betekent ‘allerwegen’, ‘van overal (komend)’: da per tutto.

Maar vooral vind ik dappertutto een heerlijk woord als je het uitspreekt met onvervalst Italiaans rubato. Rubato of tempo rubato (Italiaans voor ‘geroofde tijd’) is eigenlijk een muziekterm. Het betekent dat je binnen de basisbeat van de muziek vrij kunt spelen qua tempo. Je kunt dus iets ‘stelen’ van de maat door net voor of na de tel de volgende toon in te zetten. Chopin stopte heel veel rubato in zijn werk. Een ander voorbeeld van zuiver rubato is de fagotsolo aan het begin van de Sacre du Printemps van Stravinsky.

Mijn taalgevoel zegt me dat Italianen in de spreektaal ook veel rubato toepassen. Klanken gaan vaak over de strakke indeling van de lettergrepen heen, of worden met meer tegelijk in één lettergreep geprikt. De taal kolkt en golft door je mond en komt in ronde operaklanken naar buiten. Dapper-tútto, Gí-ro d’Itá-lia ( = Ronde van Italië), Sba-gliáto ( = fout), Pinóc-chio, e pericolóso sporgér-si ( = het is gevaarlijk naar buiten te leunen, in het Duits: Nicht hinauslehnen).

Het is geen wonder dat de opera in Italië is uitgevonden. De klanken worden in hun volle breedte geproefd en gereproduceerd. Het Italiaans heeft ook van die grappige samengevoegde klanken. Bijvoorbeeld de ‘nj’ in gnocchi of carógna! ( = kreng!).  Of de ‘lj’ in tagliatélle (in een Nederlandse reclame hardnekkig uitgesproken als ‘takliejatelle’). Sfortuná-to ( = ongeluk), ook zo’n mooie en effectieve samenstelling.

Wikipedia waarschuwt dat de toepassing van rubato soms sentimenteel of overdreven kan overkomen. Dat klopt. Maar ach, daar staat zoveel humor en muzikaliteit tegenover. Italianen zijn dol op hun taal en laten hem graag aan elkaar horen. Het is het enige land dat ik ken waar je de telefoon opneemt met  pronto ­= ik ben er klaar voor’.

Tijdens een vakantie in Rome, sloffend door de warme stad van het ene sacrale architectonische hoogtepunt naar het andere, stuitte ik op een groot geveldoek. Teatro Il Sistina programmeerde, met een vette knipoog en voluptueuze borsten en billen, de musical A QUALCUNO PIACE CALDO. Some like it hot op z’n Italiaans.
Ongebreidelde Italiaanse levenslust da capo al fine.

dinsdag 1 oktober 2013

ZEGGE EN SCHRIJVE

Regelmatig gaat Jaap de Berg, oud-hoofdredacteur van Trouw, in zijn rubriek ‘taal’ in op vragen van lezers. Vaak klinkt in die vragen een lichte ongerustheid door over de teloorgang van het goede Nederlands, maar De Berg weet die ongerustheid altijd superieur weg te nemen.

In de rubriek van 27 september ging het om de vraag of het woord ‘sceptisch’ als /septies/ of als /skepties/ diende te worden uitgesproken. De Berg reikte een regel aan, die zo uit het Padvindersschrijfboek had kunnen komen: ‘Generaliserend gezegd: we zeggen niet wat we schrijven, maar we schrijven wat we zeggen.’

Die zin bleef me achtervolgen. In zijn dwingende eenvoud doet hij denken aan een reclameslogan of de pay-off van een politieke stroming (‘Ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg’). Dat het leven vaak oneindig veel ingewikkelder is - want wat betekenen woorden eigenlijk - is voor mij het mooist geïllustreerd in een gouden scène uit de Franse documentairefilm Être et avoir.

Deze bekroonde film uit 2002 gaat over een leraar op een plattelandsschooltje in de Auvergne. Zijn school bestaat uit één klas, waar alle dorpskinderen  - in leeftijd variërend van vier tot veertien jaar - door de meester met veel toewijding onderwezen worden. In de bewuste scène krijgt de kleutergroep schrijfles. De meester heeft een aantal woorden uitgeknipt en de kinderen moeten daar een lopende zin van maken. Vooraf heeft de meester uitgelegd dat het woord ‘ami ’ voor een garçon is en ‘amie ’ voor een fille.

Een aantal kinderen maakt, al of niet in een keer, zinnen als Létitia et son ami Jojo. ‘On peut le dire? ’ vraagt de meester na elke stamelend voorgelezen zin aan de rest van de kleutergroep en meestal is het antwoord bevestigend. Dan is de beurt aan Johan. Met veel aarzeling “leest” hij wat er voor hem op tafel ligt: ‘Johan et son copain papa. Copain? Dat woord was niet uitgedeeld. Na stevig aandringen van de meester met ondersteuning van de kleuters, leest Johan bij de derde poging ami. Maar zijn gezicht verraadt dat hij zeker weet dat papa een copain (= maatje) is en geen ami.  

Om de les goed te laten indalen vraagt de meester aan Johan wat het had moeten zijn als het woord ‘maman ’ op tafel had gelegen. De spanning in de groep is te snijden als Johan zwijgend, met neergeslagen ogen zoekt naar een uitweg uit deze netelige situatie, maar dan – daar zit hij, hij kan niet anders – komt het hoge woord eruit: ‘sa copine ’. Dappere Johan, hij weet wat hij zegt, maar de dictatuur van het schrift legt hem beperkingen op.

Hoewel Être et avoir natuurlijk een prachtige titel is, heet deze film wat mij betreft Ami et copain.





zaterdag 21 september 2013

VERLEGEN

Op een verjaardagsfeestje in familiekring waar ik vorige week was, kwam een tweejarig jongetje op bezoek. Hij was vreemd, dat wil zeggen geen bloedverwant die regelmatig door de verzamelde familie was beknuffeld en met facebook updates gevolgd, en verreweg de jongste. Zelf was hij inmiddels twee keer zo oud als bij zijn vorige verschijning op het verjaardagsfeestje in 2012.

Hij en zijn moeder werden door het gezelschap begroet als bekenden, maar voor hem was deze situatie volkomen nieuw. Met een ontwapenende combinatie van verlegenheid en onbevangenheid beantwoordde hij alle vriendelijke familiaire begroetingen, om zich vervolgens met groot enthousiasme te storten op het voor de gelegenheid van zolder gehaalde speelgoed.

Verlegenheid is het voorrecht van kinderen. Er zijn ook volwassenen die zich verlegen noemen, maar daar zit volgens mij vaak de wens van ontwapening achter. Het zou beter zijn om dit schuwheid te noemen. Dieren zijn schuw als ze weten dat ze van de mens kwaad te duchten hebben. De damherten in de Amsterdamse Waterleidingduinen zullen, nu de jacht op hen is geopend, uit lijfsbehoud heel snel ‘verlegen’ moeten worden.

Schuw zou ook een betere vertaling zijn van het woord shy, een eigenschap die je in de huidige talk- en realityshowcultuur maar beter niet kunt hebben. Ik herinner me nog hoe in het rijtje zeven dwergen van Disney er een was met een moeilijke naam (een naam die niet als een kleuternaam klonk). Dat was Bashful, de verlegene. Uitgerekend hij was de meest kleuterachtige van het stel, maar ook al brak het zweet hem aan alle kanten uit, hij deed wel mee met de gang. (Waarom heette hij eigenlijk geen Blushy?)

Op Wikipedia wordt assertiviteit genoemd als het tegenovergestelde van verlegenheid. Assertiviteit, ja! Dat begrip bevrijdde ons in de tweede helft van de vorige eeuw van onze angst en schaamte. Het zou me niets verwonderen als tegelijkertijd het begrip verlegen als ongewenst sociaal gedrag voor volwassenen is opgekomen. Toch is assertiviteit mij iets te vechtjasserig. De mens is me dan te veel de mens een wolf. Ik zou liever onbevangenheid tegenover verlegenheid willen stellen. De tweejarige kleuter op het verjaardagsfeestje liet daarvan een prachtig staaltje zien, naast zijn rechtmatige verlegenheid.

woensdag 11 september 2013

S.P.E.L.L.E.T.J.E

Het snelspelspelletje Lingo beleefde dezer dagen hoogtepunt op hoogtepunt. Eerst was daar op vrijdag 6 september de vijfduizendste aflevering. Twee gehaaide snelspellers gingen er onder een dichte regen van gouden confetti met 35.000 euro vandoor. Deze goed-opgeleide dertigers waren opgegroeid met Lingo en hadden een hoge graad van perfectie bereikt in het razendsnel herkennen en produceren van vijf-, zes- of meer-letterige woorden tot zelfs het tien-letterige woord l.i.n.g.o.w.o.o.r.d.

Het immer goedgemutste, maar onzichtbare, jurylid JP keurde dit woord goed, “hoewel het niet in de Van Dale voorkomt”. Ik zou willen pleiten ‘lingowoord’ wel op te nemen in de Van Dale; het is een woord dat, volstrekt ontdaan van zijn betekenis, zijn gevoelswaarde of etymologie, puur op het aantal letters wordt beoordeeld. Het woord als ding.

Aflevering 5001 van 9 september had een heel ander karakter. Presentatrice Lucille Werner, nooit verlegen om peptalk, luidde die show in met “Hier open je de deur naar een grote woordenschat.” Deze aflevering stond in het teken van de Week van de Alfabetisering. JP sprak van een ‘alfabetiseringsaflevering’ (25 letters). De twee tweekoppige teams, die met veel gejuich en ge-high-five de trap langs het publiek naar de spelvloer afstrompelden, bestonden uit een Tweede-Kamerlid plus een laat-geletterde.

Het ene team werd gevormd door PvdA-kamerlid Lutz Jacobi en Turkse (?) Nederlander Taner Bolat. Deze goedlachse man wilde desgevraagd “die mensen die hier jaren wonen” aanmoedigen de taal te leren. Het andere team bestond uit CDA-kamerlid Michel Rog en Trudi (de achternaam ging verloren in het opgetogen gejuich), een vrouw van middelbare leeftijd die blijkens het interviewtje met Lucille pas laat had leren schrijven. Zij speelde het spel voor de stichting Lezen en Schrijven. Trudi hield een simpel, maar doeltreffend pleidooi dat ongeletterde mensen hun schroom moeten overwinnen en ook op latere leeftijd leren schrijven. Ze konden een voorbeeld nemen aan haar en Taner.

Deze twee kandidaten waren voor mij ontroerend want authentiek. Voor hen is spellen nog precair, lijkt me. Zo kwam Taner met het woord t.r.o.s.t.e.n.  Lucille wendde zich olijk tot JP (“Is onze eigen omroep tegenwoordig een werkwoord?”) en die keurde het woord goed als verleden tijd van ‘trossen’, een in onbruik geraakt woord voor het beladen van paarden met hooi en stro. Ziedaar de verrijking van de woordenschat. Taner revancheerde zich overigens met prachtige woorden als ‘tramlijn’ en ‘nijlpaard’.

Trudi ging als winnaar uiteindelijk naar huis met vijfduizend euro voor Lezen en Schrijven.  Een zevende dus van wat de flitsende snelspellers in de aflevering daarvoor hadden gewonnen en wat besteed zou worden aan “reizen en zo”. Dat is spelletjesland, ik weet het, maar het had de Tros misschien gesierd als ze de jubileum-prijzenpot in de week van de alfabetisering beschikbaar had gesteld. 

zaterdag 31 augustus 2013

GETAALDE SPIEREN

In mijn sportschool hangt een plaat van ‘De oppervlakkige spieren van het menselijk lichaam’. Daarop is een man te zien die, ondanks dat hij volledig gestript is van zijn huid, martiale doch bevallige poses aanneemt die zijn musculatuur het meest tot zijn recht laten komen. De man is omgeven door een fijne wolk van woorden, de namen van de spieren, die met priemende stokjes in het smakelijk rode vlees prikken. Per spier wordt de Nederlandse naam gevolgd door de gecursiveerde Latijnse benaming, waardoor de muggenzwerm nog dichter wordt.

Veel spieren zijn genoemd naar hun functie; logisch voor een exacte wetenschap als de anatomie. De Ronde Vooroverkantelaar vind ik in die categorie de mooiste naam. Sommige namen stralen autoriteit uit, zoals de Grote Aanvoerder van het Dijbeen of de Opperarmspaakbeenspier. En natuurlijk is er de indrukwekkende Tweehoofdige Armbuiger met zijn pendant de Driehoofdige Armstrekker.

Een grote groep spieren is vernoemd naar de locatie of de aanhechtingspunten die zij verbinden, zodat je meteen weet waar je ze moet zoeken. De Voorste Oorspier, de Grote Bilspier, de Borstbeen-Sleutelbeen-Tepelspier laten aan duidelijkheid niets te wensen over. Moeilijker wordt het met bijvoorbeeld de Schaambeenkamspier of Scholspier.

In sommige benamingen zit (onbedoeld) humor, zoals in de Trompetterspier of Kleermakersspier. De pontificale spelfout in de Wenkbrouwfronser doet inderdaad even fronsen en de Tussenbeenspieren van de Hand roepen associaties op met het tussenbeense.

Onderaan die overbevolkte zwerm van spiernamen hangt de Afvoerder van de Kleine Teen. Dit spiertje doet mij denken aan het torretje uit Winnie-the-Pooh dat onsterfelijk is geworden door zijn naamsvermelding. Het torretje loopt helemaal achteraan in de bonte stoet speelgoed- en bosdieren, die in een lange rij een ‘expotition to the North Pole  ondernemen. Aangekomen bij een ‘dangerous place’  in het bos houdt aanvoerder Christopher Robin halt en zegt ‘Hush!’  tegen Pooh, die achter hem loopt. Pooh zegt ‘Hush!’ tegen Piglet, zijn achterbuurman, en zo gaat ‘Hush!’  de hele rij door tot het aankomt bij het allerlaatste dier, een van de friends-and-relations van Rabbit. 

‘And the last and smallest friend-and-relation was so upset that the whole Expotition was saying “Hush!” to hím, that he buried himself head downwards in a crack in the ground, and stayed there for two days until the danger was over, and then went home in a great hurry, and lived quietly with his Aunt ever-afterwards. His name was Alexander Beetle.’

Hij heeft een naam, dus hij bestaat.

woensdag 21 augustus 2013

VER-TAAL


“Vertalingen reduceren de wereld tot wat we al weten.” Dit prikkelende citaat staat te lezen in het artikel ‘Met woorden leer je China pas écht kennen’ dat dagblad Trouw op 17 augustus plaatste op de opiniepagina. Het citaat is afkomstig van de Duitse taalkundige Thorsten Pattberg die werkzaam is aan de Universiteit van Beijing. Zijn pleidooi om sommige Chinese woorden onvertaald te laten, wordt in dit opiniestuk verdedigd door de in Hong Kong gevestigde communicatie-specialiste Adrienne Simons.

Als voorbeeld van een niet te vertalen woord halen zij het nationale symbool van China aan, de ‘lóng’. Doorgaans wordt dat vertaald met ‘draak’, of ‘dragon’ in het Engels. In de westerse cultuur is een draak een ongewenste aanwezigheid, die te vuur en te zwaard moet worden bestreden. Beroemde drakendoders zijn Sint Joris en de voorchristelijke Siegfried. Disney heeft de draak vereeuwigd als een groen, peervormig monster met een grote neus en een opvliegend karakter, dat spreekt als een vlammenwerper. Een soort dinosaurus gone wrong.

Een Chinese ‘lóng’ is een zachtmoedig, wijs en dapper wezen. De Chinese economie weergeven als een ‘lóng’ heeft voor Chinezen een heel andere betekenis dan voor de westerse concurrent. In het internationale verkeer zou ‘lóng’ onvertaald gebruikt moeten worden om het gevoelsmatige verschil te benadrukken en de culturele vooringenomenheid van de drakendoders wat te temperen.

Volgens Simons zou ook het door de Chinese president geïntroduceerde begrip ‘Zhöngguó mèng’ onvertaald moeten blijven, al vraagt de uitspraak nog wel enige oefening. Als het al vertaald wordt dan zeker niet als ‘Chinese droom’, omdat dat onmiddellijk wordt geassocieerd met de Amerikaanse droom, die van van krantenjongen tot miljonair. Het Chinese begrip gaat om het collectief, een “herleving van China als ooit vertrapte natie.” Een betere vertaling zou zijn ‘China droom’.

Ik ben erg voor onvertaalbare exotische woorden die een heel eigen betekenis hebben. Die onvertaalbaarheid voorkomt culturele nivellering en maakt het taallandschap verrassend en spannend. En smakelijk; een kop lapsang souchong-thee smaakt veel lekkerder dan een bak ‘smoked joe’. 

zondag 11 augustus 2013

TAALBAAS

Nu pas komt me het verslag onder ogen van het symposium ‘Wie is de baas over de taal’ dat bijna twee maanden geleden werd georganiseerd door het Leiden University Centre for Linguistics. Een aantal prominente taalwetenschappers, taaladviseurs en schrijvers liet hun licht schijnen over wie (of wat) de baas is over (of van) de taal.

Twee observaties sprongen er voor mij uit. Vooral de bijdrage van Jan Renkema, schrijver van de Schrijfwijzer, sprak me erg aan. Renkema stelt dat de vraag eigenlijk moet zijn ‘Wat stuurt mijn taalgebruik?’ Om daar meteen het antwoord op te geven: ‘Mijn gewenste imago.’ Daar heb ik verder niets aan toe te voegen.

Een tweede spreker die behartigenswaardige dingen zei, was dichter Ilja Leonard Pfeijffer. “Taal is een levend wezen dat traag, maar onontkoombaar verandert door het gebruik ervan. (…) Je praat zoals de groep waar je bij wilt horen: het ‘sociolect’.” stelt hij. Grammatica is volgens hem een speeltje van de elite. De ophef rond het Koningslied ziet hij dan ook als een strijd tussen de hoge en lage cultuur. Nederlanders kunnen de normgeving in taal maar beter overlaten aan dichters, want “Nederlanders praten zoals ze dansen: zonder besef van elegantie.” De dichter daarentegen kent de taal “zoals de tuinier alle gewassen kent. Hij kent de smaken van de woorden en de kleuren van de klanken.” Mooi!

De laatste spreker, Jeroen Wiedenhof, universitair docent sinologie, verwees naar de dialoog tussen Alice en Humpty Dumpty uit Through the Looking Glass van de onvolprezen taalgoochelaar Lewis Carroll. Humpty Dumpty – het Ei op de muur – legt Alice de ijzeren regels van zijn hermetische taaluniversum uit: “When Í use a word,” Humpty Dumpty said, in rather a scornful tone, “it means just what I choose it to mean - neither more nor less.” “The question is,” said Alice, “whether you can make words mean so many different things.” “The question is,” said Humpty Dumpty, “which is to be master - that’s all.”

Hij vervolgt met: “They have a temper, some of them – particularly verbs, they're the proudest - adjectives you can do anything with, but not verbs – however, Í can manage the whole lot of them! Impenetrability! That's what Í say!” Minzaam brengt hij Alice op de hoogte hoe hij de boel managet. Nadat hij haar heeft uitgelegd dat zijn uitroep impenetrability betekent dat ze nu toch wel genoeg over dit onderwerp hebben gepraat en dat zij maar beter kan zeggen wat ze nu wil gaan doen aangezien hij veronderstelt dat ze niet de rest van haar leven hier wil blijven stilstaan, zegt hij: “When I make a word do a lot of work like that, I always pay it extra. Dát is een echte taalbaas.


woensdag 31 juli 2013

VERSCHIL MAKEN

Er is geen uitdrukking die het idee van de instant-maakbaarheid van het leven zo sterk weergeeft als ‘het verschil maken’. Het verschil tussen voor en na, zal dat wel moeten zijn. Of tussen met en zonder. Niet zomaar een verschil, maar het verschil dat alle andere verschillen doet verbleken.

De uitdrukking wordt veel gebruikt in de wereld van personeelswerving en –management. Vaak in combinatie met een persoon of persoonlijk voornaamwoord: ‘Wil jij het verschil maken?’ ‘Medewerkers blijvend motiveren? Laat zien dat ze een verschil maken.’ ‘Eén man kan het verschil maken.’ Verschil maken wordt zo bijna een onderdeel van je carrièreplanning. Wat wil je later worden? Verschilmaker.

Voor mijn taalgevoel kan alleen een handeling een verschil maken. Of eigenlijk verschil uitmaken (zonder lidwoord). Het kan veel verschil uitmaken als je iets vriendelijk vraagt in plaats van sommeert. Voeg een snufje zout toe aan een bord eten en je proeft het verschil; ook de andere smaken zijn prominenter. Eén persoon te veel in de lift kan het verschil zijn tussen een volle of een overbelaste lift. Nu maakt dus één man het verschil. Door zijn gewicht.

Als persoon het verschil ‘maken’ in de zin van vervaardigen, komt mij nogal voorbarig voor. Natuurlijk wil je in je werk (en daarbuiten) er toe doen, jezelf realiseren, je onderscheiden. En achteraf kan blijken dat je bijdrage aan specifieke werkzaamheden een wezenlijk verschillend eindresultaat heeft opgeleverd dan zonder jouw inzet. Je moet dan wel gekwalificeerd zijn om de bijdrage te leveren. Door je kwalificaties verschil je van andere kandidaten voor deze werkzaamheden.

Zomaar in het wilde weg het verschil willen maken heeft iets kinderlijks. Kom op, we gaan een verschil maken, met emmertjes en schepjes! Dat valt nog niet altijd mee. Soms brokkelt het verschil spontaan af of zakt het kledderig in elkaar. Andere verschillen bieden nog even weerstand aan de elementen, maar een etmaal eb en vloed eroverheen en het verschil is niet meer te zien.

Maar ja, wie wil er nou verschil uít-maken? Het klinkt veel gemotiveerder om het verschil te máken. Ik zal dus maar moeten wennen aan deze term, al laat hij me niet onverschillig.

zondag 21 juli 2013

VAKANTIE (kristalla zij geloofd)

In deze komkommertijd trok een klein nieuwsbericht mijn aandacht. De pauselijke nuntius in Maleisië (waar 60 % van de bevolking islamitisch is) is ter verantwoording geroepen door lokale religieuze leiders, omdat hij had voorgesteld om de christelijke God met de naam Allah aan te duiden. De lokale religieuzen zagen hierin een poging om hen sluipenderwijs te bekeren tot het christendom. Huh?? Zou je – als je een achterdochtige inborst hebt – niet eerder het omgekeerde vermoeden? Overigens mag de nuntius misschien maar blij zijn dat zijn voorstel niet wordt doorgevoerd, want er wacht hem dan een ondoenlijke klus om alle hiërarchieën onder het Opperwezen om te dopen, te beginnen bij onze voorspraak Maria.

Misschien is het verstandiger om dubbelnamen in te voeren, zoals in het liedje Ozewiezewoze (wiezewalla kristalla kristoze wiezewoze wiezewieswieswieswies). Ik hoor daar toch duidelijk ‘Christ-Allah’. Maar ook hierin - en in het ‘kristoze’ er direct achteraan - kunnen achterdochtigen weer bewijzen voor een bekeringscomplot vinden. Volgens schrijver Frank Arion is de tekst een vernederlandste versie van een oud Portugees-Creools liedje en zou het in vertaling ongeveer als volgt klinken: ‘Vandaag is het kind gelukkig / Is het kind gered / Gedoopt is het / Dit kind is gelukkig, / Dit kind, kinderen, kinderen.’
Uitkijken dus met Ozewiezewoze.

Of is dat ‘kristalla’ voor mij een mondegreen? Een mondegreen is een heel boeiend fenomeen van het menselijk taalbrein. Wikipedia geeft er de volgende omschrijving van: ‘Een mondegreen is het verschijnsel dat een verkeerd verstaan gedeelte van een tekst (bijvoorbeeld van een liedje of gedicht) door de hersenen automatisch aangepast wordt tot een voor het verstand kloppend geheel.’
Zo heb ik altijd het opgewekte liedje van Michel Fugain Ring et ding (op zijn Frans uitgesproken als rèngedèng) ge-mondegreeneerd tot ramadan (op zijn Engels uitgesproken als rèmedèn).

Ach, Michel Fugain met de prachtige evergreen Une belle histoire over een vakantieliefde in Frankrijk (‘Ils se sont trouvés au bord du chemin / Sur l’autoroute des vacanses / C’était sans doute un jour de chance’). De klaprozenakker (= champ de coquelicots) in het bovenstaande beeld komt uit de Youtube-clip van dit liedje.

Alweer: vakantie!

donderdag 11 juli 2013

TOURVLAAMS



De Tour de France is voor mij vakantie. Allereerst vanwege de prachtige landschappen waar de karavaan doorheen trekt en die de Franse televisie met Zonnekoning-grandeur in beeld brengt. Regelmatig zwenkt de camera-helikopter weg van het peloton om majestueus rond een kasteel te cirkelen. Of rond een bergtop, een riviermonding, een kathedraal. Onderin beeld verschijnt de naam van het chateau of het gebergte, zodat de kijker dit kan noteren als eerstvolgende vakantiebestemming.

Maar de charme van de Tour wordt voor een groot deel ook bepaald door het elegante commentaar van de Belgische Sporza-journalist Michel Wuyts. In bloemrijk, maar vederlicht Vlaams begeleidt hij de coureurs naar de finish, daarbij gesecondeerd door ex-wielrenner José De Cauwer. De heren bezigen een zeer doeltreffend jargon: er zijn per ploeg ‘kopmannen’ en ‘knechten’. Renners kunnen ‘van voren zitten’, of ‘van achteren’ natuurlijk. Het spandoek dat de laatste kilometers naar ‘de meet’ (= de finish) aangeeft, wordt steevast ‘de vod’ genoemd.

Een sterke renner is ‘ne krachtmens’ die ‘met enkele lendenrukken’ er ‘een flinke snok’ aan kan geven. Ook kunnen renners er ‘een patat op geven’. Wuyts en De Cauwer bedienen zich daarnaast van sappige Vlaamse uitdrukkingen, zoals ‘van God en klein Pierke (= van Jan en alleman) wegrijden’. Of iemand ‘de levieten lezen’ (= de les lezen). ‘Vijgen na Pasen’ is mosterd na de maaltijd. De dingen zijn zoals ze zijn. Voormalig Tourwinnaar Contador had moeite met de hellingen in de Pyreneeën en moest ‘zijn zadel in zijn poep (= tussen zijn billen) steken’ om vooruit te komen. 

Het commentaar is zeer plastisch allemaal, maar bij Wuyts nooit plat. Het is licht en getuigt van een grote liefde voor de sport. Af en toe doorspekt hij zijn commentaar met elegant Frans. Renners die staand op de pedalen een helling beklimmen gaan ‘en danseuse’ de berg op. Het mooiste staaltje vakmanschap heeft Wuyts laten zien toen hij als gast in een televisieshow voor de vuist weg commentaar moest geven bij een willekeurige compilatie van wielerfragmenten. De redactie had er als verrassing een beeld in gemonteerd van een fietsende hond. Zonder blikken of blozen voegde Michel Wuyts in zijn betoog in: “En dit, dames en heren, is een pédaleuse de charme…”

Dit smakelijke Vlaams parelt de huiskamer in met de beelden van een warm en zonnig Frankrijk. Naar het Zuiden gaan we, op vakantie!


maandag 1 juli 2013

SPAGAAT

Sommige uitdrukkingen stuiten mij tegen de borst. De veelgehoorde uitdrukking ‘in een spagaat verkeren/zitten/liggen’ is er daar een van. Niet alleen vanwege het spuuglelijke woord, met zijn ‘sp-ch-tt!’ en die gapende aa’s ertussenin, maar ook vanwege de wezenloze beeldspraak die ermee wordt beoogd.

De enig werkelijke betekenis is die van het kunststukje dat net (niet) geslachtsrijpe turnmeisjes kunnen uithalen met één been voor, één been achter, ruggetje hol, hoofd achterover en armpjes als een lotusbloempje boven het hoofd. En dan is er natuurlijk filmster Jean-Claude Van Damme die wijdbeens het publiek trakteert op zijn edele vechtkunst. Allebei toch lichtelijk gênante vertoningen.

De afgelopen weken kwam ik de uitdrukking bijna wekelijks in de krant tegen. Het natte gras van Wimbledon deed tennissers wegglijden ‘in een spagaat of andere vervelende houding.Oké, dat kan ik nog voor me zien. Of de krant repte van de ‘Turkse spagaat tussen het Westen en het Oosten’. Dat deed me denken aan de buitengewoon geestige (Franse) calorieëntabel die ik eens zag, waarop was aangegeven wat verschillende seksuele activiteiten aan calorieën kostten. Het hoogst scoorde het standje ‘Le Lustre Italien’ (De Italiaanse Kroonluchter) met 912 calorieën. De Turkse Spagaat komt daar aardig bij in de buurt, zou ik denken.

Verder kwam ik het begrip opvallend vaak tegen in de context van de zorg. Vooral de jeugdzorg verkeert nogal eens in een onmogelijke spagaat. Een boek over ondernemen in wonen, welzijn en zorg heeft als titel ‘Vliegwiel of een blijvende spagaat’. Au. Het boek gaat in op het feit dat instellingen van de overheid ondernemingen moeten worden, waardoor ze zich bevinden ‘in de spagaat van gebonden vrijheid’. Auw!

Zelfs vond ik op internet een organisatie die ‘spagaat’ als geuzennaam gebruikt. Deze ‘'sole proprietorship ondernemening'’ verklaart dat ‘De naam SPAGAAT is gekozen als metafoor om het spanningsveld tussen willen en kunnen te illustreren’. Zij rekent ‘organisaties welke ondersteuning verlenen aan mensen met een verstandelijke en / of lichamelijke beperking, de ouderenzorg, psychiatrie als ook organisaties welke zich richten op maatschappelijke ondersteuning’ tot haar klantenkring.

Ik weet het, dit zijn de kringen van de ‘handvatten’, de ‘bemoeizorg’ en de ‘heen-en-weer-schriftjes’, maar neem s.v.p. wat meer terughoudendheid in acht bij het etaleren van de spanningen in het werk en kies daar decente metaforen voor. 

vrijdag 21 juni 2013

BEDE

De storm is inmiddels wat gaan liggen, maar twee maanden geleden was ‘Leve de koning’ op ieders lippen. Het Genootschap Onze Taal deed nog eens uit de doeken hoe het ook alweer zat met deze aanvoegende wijs, naar aanleiding van de prangende vraag of het ‘Leven de prinsesjes’ moest zijn.

Zelf werd ik als kind al vroeg geconfronteerd met deze zacht stuiterende wensvorm. Mijn grootvader placht de warme maaltijd af te sluiten met het volgende dankgebed:
‘O Heer, wij danken U van harte
voor nooddruft en voor overvloed.
Waar menig mens eet brood der smarte,
hebt Gij ons mild en wel gevoed.
Doch geef dat onze ziele niet aan dit vergank’lijk leven kleve,
maar alles doe wat Gij gebiedt
en eind’lijk eeuwig bij U leve.’

Als kleuter op de schoot van mijn moeder was ik diep onder de indruk van dit gebed. ‘Wij danken u van harte’ begreep ik nog, maar vervolgens kwamen er een hoop moeilijke en ontzagwekkende woorden: nooddruft, menig, brood der smarte.
En dan kwam die prachtig ritmische wens, een onbegrijpelijke reeks knikkende klanken: onzeziele, klukleve kleve, gijgebiet, eindlijk eeuwig bijuleve. Zei ik dan ‘Amen’ na een zachte por van mijn moeder? Ik geloof het niet. Na het amen van mijn opa zeiden we allemaal: ‘Wel mag ’t u bekomen.’ Ook een mooie wens, maar niet zo archaïsch vormgegeven als opa’s gebed.

Een erg goed idee trouwens, om in de aanvoegende wijs een toonloze lettergreep te laten volgen op de stam (alleen bij ‘doe’ heeft dat geen zin). Zo geef je net iets meer nadruk aan je wens, zonder al te drammerig over te komen. Het is alsof je het woord met een zachte naschok laat landen.
Ik denk dat mijn grootvader dat ook verkoos boven de meervoudsvorm, waarbij volgens Onze Taal achter elke ‘e’ een ‘n’ zou moeten worden geplakt. Dan zou het zijn: ‘zielen… leven kleven’, ‘alles doen’ en ‘bij U leven.’ Al die verbindende tussen-‘n’-nen geven toch veel minder een gevoel van urgentie.

De aanvoegende wijs blijve nog lang in ere!

dinsdag 11 juni 2013

TAALCONSUMPTIE


Taal is een prachtig levend medium dat met maatschappelijke ontwikkelingen meegroeit. Over sommige ontwikkelingen maak ik mij zorgen of zelfs kwaad. In mijn blogs probeer ik daar met ironie op te reageren, maar dat lukt niet altijd. Veel ontwikkelingen waar ik mij zorgen over maak zijn gebaseerd op het Angelsaksische economische model, waarin consumptie de motor is van het menselijk verkeer. Jij biedt iets (een product, een gevoel) dat ik kan gebruiken. Het profijt is het leidende principe van het contact, niet de belangstelling.

Ook de taalgebruiker kan zich als passieve consument gedragen en dat weten opinie- en reclamemakers heel goed. Taal is dan een enorm supermarktassortiment dat zodanig in de schappen is gerangschikt dat de consument het lekkerste woord het eerst kiest. Het lekkerste woord is vaak één op één uit het Amerikaans vertaald met als resultaat een opgefokt soort taal, die dynamisch zelfbewustzijn suggereert.

Columnist Ton den Boon, tevens hoofdredacteur van de Dikke Van Dale, wijdde het afgelopen weekend zijn column in Trouw aan het fenomeen ‘de pijn pakken’.  Volgens Den Boon hebben we deze uitdrukking afgekeken van het Engels, waaraan we ook ‘je verlies pakken’ danken. Hij wijst er fijntjes op dat ‘je verlies accepteren’ je tot een loser maakt, maar ‘je verlies pakken’ tot een winner. Je pijn pakken: het bekt lekker en het klinkt stoer en zelfbewust. Dus wordt deze uitdrukking steeds meer geconsumeerd, zoals ook Den Boon constateert, die hem optekende uit de mond van VVD-leider Halbe Zijlstra.

Zelf stuitte ik kort geleden op een ander voorbeeld van zo’n “lekkere” vertaling. Ik wilde op mijn i-phone onder ‘Wi-Fi’ de koppeling aan het netwerk van mijn modem onderzoeken. Om die koppeling ongedaan te maken verscheen de optie: ‘Vergeet dit netwerk.’ Vergeet? Waarom staat er niet gewoon ‘Schakel dit netwerk uit’? Zo klinkt het wel heel erg blasé: ‘Dat netwerk kan je vergeten. (Gebruik nu netwerk X!)’. Hier kon ik even de ironie niet van inzien. Ik wil graag als een volwassen gebruiker aangesproken worden, niet als een verveelde consument.

Ik ben heel erg voor spelen met taal, voor het onderzoeken van taal op alle lagen die erin schuil gaan. Taalgebruik heeft een geschiedenis, er ligt vaak een mensbeeld aan ten grondslag. Niet dat het daarom onveranderlijk zou zijn, maar het lijkt mij wel een goede zaak als je je bewust bent van dat mensbeeld.




vrijdag 31 mei 2013

ZOEKEN

De massale deelname aan de zoekactie enkele weken geleden naar de twee vermiste vechtscheidingslachtoffertjes was opmerkelijk en werd in de pers breed becommentarieerd. Ik vraag me af of het enthousiasme voor die zoekacties niet ook te maken heeft met een nieuwe notie van het begrip ‘zoeken’. Zoeken = vinden.

Sinds de mensheid gezegend is met een onuitputtelijke bron van direct beschikbare kennis, het internet, levert elke digitale zoekopdracht geheid resultaat op. Typ willekeurig welk woord in in Google Zoeken en pats: daar verschijnen minstens tien betekenissen en een veelvoud aan synoniemen of afgeleide woorden op het scherm. Het is dus altijd raak. Je hoeft niets anders te doen dan je einddoel te formuleren en je vindt altijd wel iets.

Die vracht aan informatie is op je scherm gerangschikt in een verrassend ouderwetse lijst, met het item dat het meest gezocht wordt bovenaan. Het is als het ware het meest populaire item. Misschien heeft het idee ‘het meest gezochte item wordt het eerst gevonden’ onbewust wel meegespeeld in de populariteit van de zoektocht naar de twee jongetjes. Hup, met z’n allen het bos in; zo’n overmacht aan zoekers moet wel tot resultaat leiden.

Sommige websites of dienstverleners hebben bij wijze van service het woord ‘zoek’ al meteen maar vervangen door ‘vind’. Op treinstations staat boven de borden met de indeling van internationale treinen ‘Vind hier uw zitplaats’. Niet ‘Hier kunt u uw zitplaats vinden’, maar een imperatief ‘Vind’. En snel een beetje.

Het zoeken van deze tijd: de populariteit van de zoekopdracht bepaalt het resultaat en je hebt à la minute iets gevonden. En natuurlijk is het handig als je bijvoorbeeld een blog schrijft en even snel je geheugen wilt opfrissen over hoe het ook alweer zat met een accent grave of een accent aigue in ‘à la minute’. Per ongeluk kom je dan ook nog te weten dat die tekens in de drukkerij respectievelijk ‘graaf’ en ‘kuut’ worden genoemd. Leuke woorden.

De twee jongetjes zijn uiteindelijk per ongeluk gevonden door een toevallige passant. Hij was niet eens op zoek naar iets anders. Dat is het ware vinden.



dinsdag 21 mei 2013

REFLECTIE



Toen ik laatst voor het stoplicht stond te wachten, reed er een vrachtauto door mijn blikveld met daarop het woord REFLECTIELIJNEN. Daar moest ik even over nadenken. Wat vervoerde die auto? Lijnen waarlangs gedachten zich ontwikkelen? Toen drong de betekenis van het logo tot mij door, dat ik ook in een flits voorbij had zien komen. Een gestileerde asfaltweg met daarop markeringsstrepen. O, lijnen die reflecteren!

Ik had het woord reflectie opgevat als een van die leenwoorden waarmee in het hedendaagse Nederlands begrippen worden gepimpt. Reflectie in plaats van overpeinzing. Ambitie in plaats van eerzucht. Passie in plaats van hartstocht (NB Een recente tweet in mijn inbox: ‘Ben jij gepassioneerd in Sales en Social Media? Kom werken voor…’). Aan die mode bleek ik nu zelf ook ten prooi te zijn gevallen door “reflectielijnen” op te vatten als een term uit een yoga- of managementcursus.

Deze woorden zijn geleend uit het Angelsaksische economische verkeer. Het zijn veelbelovende woorden die de suggestie in zich dragen dat je je leven met deze tools beter kunt vormgeven. Zelfrealisatie door zelfreflectie, door passie, ambitie, missie en visie. Je hebt tegenwoordig geen hobby meer, maar een passie. Of een ambitie.

Leenwoorden zijn onvermijdelijk, zeker in deze tijd van globalisering. Maar toch kan het geen kwaad om  - in ieder geval in je gedachten -  je af te vragen wat het Nederlandstalige alternatief is van een leenwoord. Dan wordt het begrip veel concreter, het wordt een beeld. Hartstocht en eerzucht, het zijn allebei krachten die je voortstuwen; de eerste vanuit je hart, de tweede naar de eer toe.

Zending of opdracht; hoe vertaal je missie, Zuster? Sommige begrippen zijn misschien lastiger in het Nederlands te vatten, omdat ze dan te ouderwets, te moralistisch en zwaar klinken. Maar toch is het leuk om de taal tot in al zijn uithoeken te onderzoeken. De winst is dat je dan beter kan begrijpen wat je aan het doen bent. En misschien ook wel waar je naar toe gaat, langs die reflectielijnen.

zaterdag 11 mei 2013

SCHUTTINGTAAL


Met mijn GUT Taalgevoel ontkom ik niet aan de gevoelswaarde van schuttingtaal. Die wordt doorgaans gebruikt als uitdrukking van een sterke en negatieve emotie. Toch is het woord kaa-uu-tee een prettig woord om je woede mee te uiten. En buitengewoon effectief: een krachtiger expressie van vechtlust dan de K is er niet. Dan, met ademondersteuning, een mooie neerbuigende U. En je spuugt het woord uit met een vlijmscherpe T. Zo, die zit. Het feit dat het ook nog eens een woord uit de verboden regio van de genitalia betreft, kan het gevoel van voldoening versterken. Ik ben lekker stout!

En dan is er nog de “evenknie” el-uu-el. Ook dit woord drukt verontwaardiging uit, maar van een heel andere orde. Met dit woord wordt iemand zeer doeltreffend een gebrek aan (morele) stevigheid verweten. Twee keer een L is natuurlijk ook bijzonder slap en in het midden weer die neerbuigende U. In het Engels wieg je, met nog een extra L, er iemand mee in slaap, maar dan klinkt de U wat meer als een ah.

Voor rigiditeit in gedrag is er dan weer het woord pee-ie-kaa. En dat spreekt: een ploffende P, een verticale Ì en een krachtige K; een woord dat staat. Het woord wordt dan ook lang niet altijd pejoratief gebruikt. In bepaalde kringen is het zelfs een koosnaampje.

Er is natuurlijk een wereld aan meerlettergrepige schuttingwoorden, maar de kracht van bovengenoemde woorden zit hem in de bondigheid. En in de verwijzing naar het gebied van de oerdriften, de geslachtsdelen.

Ook in minder expliciete krachttermen liggen die driften altijd op de loer. Mijn ouders bezigden de ogenschijnlijk respectabele, en grappig klinkende, uitdrukking ‘lik-mijn-vestje’ voor iets dat slecht was uitgevoerd. Een halfslachtige reparatie was bijvoorbeeld ‘een reparatie van lik-mijn-vestje’. Toen ik de jaren des onderscheids bereikte en tegelijk mijn taalgevoel voor Frans zich ontwikkelde, kon mijn dirty mind in ‘vestje’ toch niets anders zien dan een verbastering van het Franse fesses. De kaa-oo-en-tee dus.

Excusez le mot, lezer. De volgende keer blog ik weer heel netjes.

maandag 29 april 2013

DUITS PLAT



De taalverwantschappen tussen Duits plat en Nederlands plat zijn verrassend, merk ik nu ik op het Oostzee-eiland Rügen ben. Overal kom ik Platt tegen dat me aangenaam bekend in de oren klinkt. "Wi snacken (= praten) platt und eten platt", zeggen ze hier.

In het piepkleine dorpje waar ik verblijf, heeft een van de straatjes de grappige naam Kiekut. Je hebt er inderdaad een mooi uitzicht over de daken van het dorp heen op de Tromper Wiek, de wijde baai met in de verte de krijtrotsen van Kap Arkona.

Een dorpje even verderop heet Nipmerow. Dat spreek je uit als Nipp'm roo. In de bus die acht keer per dag een rondje over het eiland maakt, staat abusievelijk op de display Nimperow. Dat rolt weliswaar makkelijker door je mond, maar het geeft toch een heel ander gevoel dan het met een Gronings knauwtje uitgesproken Nipmerow.

Het eiland is door een lange dam verbonden met het vasteland. Daar ligt Stralsund, een oude Hanzestad. Van oudsher handelspartner van Nederlandse Hanzesteden als Deventer, Kampen en Zwolle.
In de eerbiedwaardige Nikolaikirche is een van de bezienswaardigheden het Gestühl der Krämer (de kerkbanken van de kooplieden) uit 1611. In het houtsnijwerk is, naast de evangelisten en vrouwenfiguren die de deugden verbeelden, ook een stevige man te zien met een grote knuppel over zijn schouder. Het onderschrift bij deze figuur luidt:
"Dat keen Kramer ist
de blief Da Bute(n)
oder ick schla em up
de Schnuten"
Zo bouw je, door duidelijke taal te spreken, een handelsimperium.

zondag 21 april 2013

DUITS



Op mijn oproep aan lezers dezes om hun favoriete woord te laten horen, kwam een Duitstalige vriend met gebärfreudiges Becken. Niet meteen een fraai bewegend woord, maar wel een buitengewoon plastisch Duits woord waarmee brede heupen worden aangeduid. Een bekken dat zich verheugt te kunnen baren. Niet meer en niet minder. In het Duits streef je ernaar zo nauwkeurig mogelijk te beschrijven wat je wilt zeggen.

Die nauwkeurigheid is heel prettig. Ik moet vaak even voor zo’n woord gaan zitten om de betekenis helemaal te kunnen vatten, maar het is een goede oefening voor mijn taalgevoel. Zo heet het vilten antislipkleed dat als ondergrond dient voor een puzzel: Rutschhemmender Filzteppich mit Puzzle-Markierungen. Het is niet grappig en toch erg leuk.

Ook de uitspraak van het Duits vergt zorgvuldigheid. Filz, Pfirsich, Frau Münchgstettner (uit de film ‘Bagdad Café’); dit soort woorden dwingt mij als Nederlander, overspoeld met Anglofone klanken, tot oplettendheid bij het uitspreken. Je komt in uithoeken van je mond die je normaal gesproken niet vaak gebruikt. Danke schön.

In de communicatie laten Duitsers ook niet graag iets aan het toeval over. Bij het binnenrijden van stations wordt in de ICE’s altijd omgeroepen aan welke zijde de Ausstieg is. Op de perronrand zelf is in kleurvlakken aangegeven waar de portieren van de trein zich zullen bevinden. Het sociale verkeer wordt zo tot in de puntjes geregeld.

Toch is Duits natuurlijk ook dé taal van de Romantiek, waarin Sturm und Drang door het gemoed razen. Gemoedstoestanden die weerspiegeld worden in de natuur en vice versa. In Nederland verstaat men onder romantiek vaak de Hollywood-etiquette van een huwelijksaanzoek doen op je knieën en samen in bad bij kaarslicht, maar de oorspronkelijke Duitse Romantiek was verontrustend en eindigde in de kunsten niet zelden in de dood. Eén van de mooiste woorden uit de Romantische liedkunst, vol weemoed en doodsverlangen, is Waldeinsamkeit, door Schumann prachtig getoonzet in het lied ‘In der Fremde’.

Over tien dagen ben ik even in Duitsland, op het Oostzee-eiland Rügen. De krijtrotsen van dat eiland, vastgelegd door de Romantische schilder par excellence Caspar David Friedrich, zijn nog steeds een topattractie voor romantische toeristen. En wie weet ervaar ik, nadat ik keurig aan de goede kant uit de trein ben gestapt, ook Waldeinsamkeit bij het Wandern over het eiland.

donderdag 11 april 2013

BELEEF!


Goeie actie van Vogelbescherming Nederland: Beleef de Lente. Via webcams kunnen mensen 24 uur per dag het wel en wee van verschillende broedvogels op hun nest volgen. Als de broedvogel thuis is tenminste. En zelfs als de vogel thuis is, valt er vaak niet veel te beleven; hij, of zij, zit op de eieren en broedt. Toch is dit wel een goede gelegenheid om een vogel rustig te bestuderen. 

Op en rond het nest beleven vogels allerlei avonturen die samenhangen met herkenbare emoties: liefde, seks, (on)trouw, ouderzorg en, o drama, dood. Vogelbescherming zegt heel netjes dat de organisatie ‘wil dat zoveel mogelijk mensen kunnen genieten van het kijken naar vogels. Draagvlak voor natuurbescherming begint immers met liefde voor de natuur.’ Slaat dat ‘kunnen’ op ‘zoveel mogelijk’ ? Of op ‘genieten’? In ieder geval contrasteert die voorzichtige formulering met het imperatieve ‘Beleef’.

‘Beleef’ als strijdkreet heeft zich een vaste plaats verworven in de vrijetijdseconomie. Beleef de Efteling. Beleef Berlijn. Beleef uw huwelijksnacht opnieuw. De Heineken Experience. Aan dit gebruik van het woord kleeft een kinderboekensfeer van rode wangen, verhoogde hartslag en vooral veel vreugdekreten. Alles als het maar niet SAAAAAAAAI is.

Beleef de natuur. Er hoeft maar ergens een onaangeharkt natuurgebiedje te zijn en op zon- en feestdagen storten gezinnen zich met veel gejoel vanaf de parkeerplaats in het struikgewas. Een gratis pretpark. Hond los en rennen maar! Bomen zijn er om in te klimmen, struiken zijn er om je achter te verstoppen, dieren zijn ervandoor gegaan. De natuur, eigenlijk een dooie boel, wordt ‘beleefd’.

Er valt zonder meer veel te beleven in de natuur, maar die beleving heeft meestal niet de hijgerige Disneyland-kwaliteit. De intensiteit van de beleving zit hem bij Vogelbescherming in de lange adem waarmee een broedende vogel bestudeerd wordt, ook in zijn alledaagse gekissebis. Mooi, maar misschien is het een idee om tegenover Beleef de Lente een actie op te zetten Besterf de Herfst. Zodat je ook de cyclus van de natuur beleeft en even kunt uitblazen.

P.S. Beleefd aanbevolen: mijn vogelcolumn in buurtkrant IJopener, te beginnen met de editie april 2013 http://www.ijopener.nl/


zondag 31 maart 2013

RESPECT


Op de eerste dag van de astronomische lente presenteerde de KNVB het actieplan ‘Tegen geweld, voor sportiviteit. Een voetbalbreed actieplan ter bevordering van respect op en rond de voetbalvelden.’ In de inleiding beschrijft de bond zichzelf als ‘krachtig, maar ook kwetsbaar tegelijk’. De bond stelt zich voor respect te bevorderen op tweeërlei wijze: repressief, waarbij ‘degenen die buiten de oevers treden’ door de ‘tuchtorganen’ van de KNVB zullen worden gestraft, en preventief, waarbij de KNVB ondersteuning biedt aan ‘mensen, net als wij, die het zat zijn dat anderen voetbal in een negatief daglicht stellen.’

Het plan werd gepresenteerd als reactie op het dodelijke geweld tegen grensrechter Nieuwenhuizen. Rond die zaak werd door veel commentatoren ook al opgemerkt dat ‘geweld op en rond de voetbalvelden’ een maatschappelijk probleem is. Ach, het arme voetbal. Slachtoffer van de verruwing van de maatschappij. Dus haalt de KNVB de stoplap ‘respect’ van stal, een woord dat meestal gebruikt wordt door degenen die vinden dat zij er recht op hebben.

Voor mijn taalgevoel is respect een milde vorm van ontzag. Je hebt respect voor een bepaalde verrichting of persoon. Ik heb bijvoorbeeld respect voor de zevenhonderd vrijwilligers van de Beach Clean-up actie die vorig weekend bij een gevoelstemperatuur van min vijftien de Nederlandse stranden kuisten van plastic afval. In de allermildste vorm heb je respect voor een ander zonder dat hij een respectabele daad heeft verricht. Gewoon omdat hij een mens is, net als jij. Dat respect toon je met hoffelijkheid.

Mijn vader droeg, als het koud was, een hoed. Geen flamboyante Borsalino, zoals minister Plasterk, maar meer een Justin Timberlake-model. Als mijn vader op straat iemand groette, dan lichtte hij zijn hoed. In een soepel gebaar legde hij zijn wijsvinger in de gleuf van de hoed, kneep duim, wijsvinger en middelvinger samen en “rspÈct” tilde even zijn hoed op tot schuin boven zijn kalende schedel.

Dit is volgens mij wat de KNVB zou moeten bevorderen: hoffelijkheid. Maar kom daar maar eens om in het voetbal (waarom heeft die sport toch steevast een lidwoord?), de sport van de hyperbolen, waar een hattrick juist het tegenovergestelde is van een gebaar van bescheiden wellevendheid. En zolang de KNVB zich blijft bedienen van gezwollen wij/zij-retoriek, die voetbalbreed in de maatschappij nogal wat navolging vindt, zal respect het onderspit delven. In het stof bijten. Smadelijk afgaan. Vernederd worden. Kortom, de verliezer zijn.


donderdag 21 maart 2013

FAVORIET



RTVNoord hield onlangs de verkiezing van het ‘Schierste Grunneger woord’. Kijkers en luisteraars mochten op de ‘webstee’ van de regionale omroep aangeven welk van de vijf door henzelf genomineerde woorden zij het mooist vonden. Niet helemaal verrassend werd het snoezige woord ‘snoetjeknovveln’ (= knuffelen, kussen) met 47 procent van de stemmen de winnaar. Achhhh…
Mijn favoriet was ‘twijduustern’ (= de schemering). Een eerbiedwaardig en tikje geheimzinnig woord. Het twijduustern. Met een interessante verwijzing naar twilight, de staat tussen licht en duisternis. In klank leidt het woord je naar binnen, van de weidsheid van het Groninger landschap naar de lichtkring van de lamp boven de tafel.

Ook in het Nederlands heb ik een favoriet woord. Mijn keus voor dat woord is louter gebaseerd op de beweging van de klank in het woord. Het is dus losgezongen van zijn betekenis. Eigenlijk zijn het twee woorden die met elkaar een virtuoze turnoefening voor mijn taalgevoel vormen: EXTRATERRITORIALE WATEREN. Ook exterritoriaal wordt wel gebruikt, maar met een extra ‘tra’ verhoog je de moeilijkheidsgraad en het plezier.

De oefening begint vanuit absolute stilstand met een explosieve ‘éx’. Die wordt even gestrekt vastgehouden tot je met een trefzekere ‘tra’ weer terugkomt bij de basis.
Vervolgens een krachtige, samengebalde ‘terri’ (linksom) met meteen daarna een iets ruimere ‘tori’ (rechtsom), gevolgd door een royale ‘ale’.
Dan de gewaagde afsprong met een ademloze ‘waa’.
En als afsluiting de solide landing; een ‘teren’ uit beton. Hij stáát! En de zaal staat op zijn kop. Zoveel beweging binnen twee woorden, dat móet wel Olympisch goud opleveren.

Wat is uw kandidaat voor goud? Een woord met een virtuoze beweging die je doet duizelen? Laat het bewegen hier op mijn blog.