woensdag 31 december 2014

VOOR IK HET VERGEET

Bij de Onze-Taal-verkiezing van het woord van het jaar 2014 haalde ‘rampvlucht’ een nipte overwinning; met slechts één stem voorsprong werd het de winnaar. Op de tweede plaats eindigde een oneindig veel interessanter woord: vergeetverzoek.

Vergeetverzoek; dit prachtige muzikale woord klinkt als een trein die schokkend stopt. Je zit als het ware nog wat na te schommelen na het woord. Een vergeetverzoek dien je in bij bijvoorbeeld Google als je wilt dat jouw gegevens niet meer gevonden kunnen worden door de zoekmachine.

We zijn er al jaren aan gewend, het Angelsaksische gebruik van ‘vergeten’ in de zin van ergens geen aandacht meer aan besteden, maar het is toch een beetje raar om personen of instanties te vragen (of op te dragen) iets of iemand te vergeten. Vergeten is een onbewust proces. Je merkt pas achteraf dat je het ‘hebt gedaan’. Je bent vergeten uit te checken.

Je kunt iemand dringend verzoeken iets níet te vergeten. Vergeet niet het licht uit te doen. Vergeet nooit wat je moeder je heeft geleerd. Vergeet je pincode niet. En in het gras bloeien vergeet-me-nietjes.

In de Angelsaksische consumentencultuur wordt ‘vergeten’ vaak als opdracht gegeven, als ware het een bewuste handeling. Vergeet je zorgen. Vergeet die onbeantwoorde liefde. Vergeet wat ik gezegd heb. Forget it. Jawel, graag zelfs. Maar hoe doe je dat, bewust vergeten?

Het meest debiliserende gebruik van het woord vergeten kom ik tegen op mijn i-phone als ik een ander wifi-netwerk wil gebruiken. Het bestaande netwerk moet ik uitschakelen met de opdracht ‘vergeet dit netwerk’. Wie moet wat vergeten? Spreek ik mijn i-phone toe alsof het een chat- of tweet-vriendje is? Of wordt mij aangeraden niet meer aan dat nare netwerk te denken? Wat is er mis met een volwassen formulering als ‘netwerk uitschakelen’?

Het idee dat je bewust iets kunt vergeten kun je vergeten. Niemand kan dat. Tenzij je een Duitse jachthond bent:
Een jachthond in de buurt van Bonn
las altijd Goethe als hij kon.
‘Zo leert men langzaam’, sprak het beest
‘het vlees bedwingen door de geest.
Maar als ik meemag met de meute
ben ik het allemaal vergoethe.’
(Kees Stip)

zondag 21 december 2014

DAG VAN O!

In deze tijd van hartelijke ‘Fijne feestdagen’ besteedde Trouw in het rubriekje 'Nutteloze Kennis' aandacht aan de website fijnedagvan.nl. Op die website wordt bijgehouden welk thema de dag heeft. Vandaag, 21 december, is het Wereld Orgasmedag. Het is tevens Wereld Snowboarddag. Wat zeg je, Nicolien Sauerbreij? Ah.

Ik vraag me af of zo’n thema alleen gedurende de dag geldt. Dan heeft het Noordelijk halfrond pech, want het is vandaag de kortste dag. Het is wel weer een voordeel dat je langer kunt afterglowen in het donker. Als ik het goed begrijp is dat ook de bedoeling; door wereldwijde orgasmes zullen de gemoederen worden bedaard. Vrede op aarde, in mensen een welbehagen.  

Vanaf vandaag wordt het weer langer licht. Het solstitium, de winterzonnewende, wordt van oudsher met allerlei feesten gevierd. Van die feesten is het midwinterhoornblazen in Twente nog een mooi voorbeeld. Oorspronkelijk werd de hoorn boven de put gehangen voor het beste resultaat. Wat zegt u, dokter Freud? O.

De Romeinen vierden op 21 december de Saturnaliën, een feest van ongewone vrijheid. Slaven werden door hun meesters bediend en de banketten die werden gehouden ontaardden vaak in orgieën. Saturnalia werden zo een dag van O.

Een ander volksgebruik op 21 december, zo las ik in de Wereld Feesten Almanak, is dat langslapers die dag moeten trakteren. In de Elzas mocht tijdens de Thomasnacht alles gestolen worden wat je maar kon vinden. Wie de volgende ochtend als laatste opstond, was de Thomasezel. Had-ie maar niet zo lang moeten slapen.

In de Bijbelse kalender is 21 december gewijd aan Sint Thomas. De spreekwoordelijke ongelovige. Hij was niet bij Jezus’ verschijning aan de apostelen na de Wederopstanding. Volgens de apocriefe boeken miste hij ook Maria’s ten hemel opneming. Een langslaper?

De zestiende-eeuwse schilder Jacopo Palma il Vecchio beeldt dit tafereel af. Maria, gedragen door engelen, haar roze gewaad bevallig om haar been wapperend, hangt boven een groep van elf apostelen. In het landschap achter de mannen, boven het hoofd van de man met de grijze baard (Petrus, mogen we aannemen) komt in de verte een man aangesneld die gebaart alsof hij de trein wil halen. Dat is Thomas.

Waar had hij gezeten? Had hij zitten slapen? Was het zijn post-orgastische welbehagen dat hem in slaap deed sukkelen? Vrede op aarde, maar wel bij de les blijven, Thomas.

Afbeelding: Assunzione di Maria, Jacopo Palma il Vecchio, ca. 1513



donderdag 11 december 2014

ONTTREKVOGELS

De Amerikaanse toneelschrijver en regisseur David Mamet, van wie ik een groot bewonderaar ben, heeft als adagium ‘spreken is handelen’. Dat geldt zeker voor toneelpersonages; als zij spreken, dóen ze iets. Ze dreigen, vlijen, chanteren, vernederen, bedriegen, verleiden, fantaseren.

Eén van Mamets eerste toneelstukken is The Duck Variations uit 1972. In dit stuk zitten twee oudere heren, Emil en George, op een bank aan het water. Ze praten over de eenden in het meer, maar in hun gesprekken klinken allerlei emoties door, zoals eenzaamheid, verlangen naar betere oorden of angst voor de dood. De dialogen zijn buitengewoon grappig, omdat ze de neiging hebben veel te kibbelen en elkaar af te troeven. Uiteindelijk werken al hun gesprekken als variaties op een thema en zijn ze aan het eind weer terug bij af, maar wel sadder and wiser.

In de eerste variatie komt naar voren wat de heren in een eend projecteren:
... / George: ‘Eenden!’/ Emil: ‘Waar?’/ George: ‘Waar ik wijs.’/ Emil: ‘Ahh.’/ George: ‘Een duidelijk teken van lente.’/ Emil: ‘Herfst ook.’/ George: ‘Uhhuh.’/ Emil: ‘…zie je ze…’/ George: ‘Ja.’/
Emil: ‘Ze gaan zuidwaarts…’/ George: ‘Hm.’/ Emil: ‘Ze komen terug…’/ George: ‘Hmhmm.’/ Emil: ‘Ze leven…’/ George: ‘Ze gaan…’/ Emil: ‘Ahhh.’/ George: ‘Eenden gaan graag naar…’/ Emil: ‘…ja?’/ George: ‘Waar het lékker is…’/ Emil: ‘Hè?’/ George: ‘Op dát moment!’/ Emil: ‘Natuurlijk.’/... (vertaling van mijn hand).

Wilde vogels zijn het, trekvogels. Om jaloers op te worden. Wel even wat anders dan de gefokte kippen die met duizenden tegelijk een levenscyclus van enkele dagen opgedrongen krijgen voor ze tegen afbraakprijzen in de schappen liggen als het meest veelzijdige stukje vlees.

Trekvogels onttrekken zich aan de aardse beslommeringen van werken/groeien voor de kost. Als het ze te koud wordt trekken ze naar waar het lekker is. Daar dóen ze natuurlijk ook alleen maar wat lekker is. Dat kan niet zonder gevolgen blijven, zulk gedrag moet wel leiden tot zedenverval of in ieder geval vreemde ziektes.

Maar zie, uitgerekend de trekvogels hebben een gezonde resistentie tegen ziektekiemen die bij de massaal geproduceerde kipgerechten-in-spe pijlsnel om zich heen grijpen. Onderzoekers van het Nederlands Insituut voor Ecologie vonden, na een doorstart van de zoektocht naar ziektekiemen, uiteindelijk bij twee van de 1500 onderzochte wilde vogels het vogelgriepvirus in de poep. Smienten, natuurlijk. Een woord dat je zo kunt combineren met ‘vuil’.

Poep produceren ze, die vogels, waar kippen mest produceren. Nepluvi (de Nederlandse Pluimveeverwerkende Industrie) jammert dat er boeren failliet gaan en stampvoet dat de staatssecretaris te lang op zich laat wachten voor ze met een afgewogen besluit komt. Nepluvi, het zusje van Calimero: ‘Zij zijn wild en wij zijn vatbaar. Dat is niét eerlijk. O nee!’

maandag 1 december 2014

GEEN PROBLEEM

Leuk onderzoekje, dat Trouw laatst publiceerde naar aanleiding van een bericht op de website duurzaamnieuws.nl. Conservatieven in Amerika (lees: Republikeinen) benoemen de opwarming van de aarde pas als probleem als de voorgestelde oplossing ze bevalt.

Onderzoekers van de Duke Universiteit in North-Carolina legden Republikeinse en Democratische stemmers een verklaring voor waarin werd gesteld dat de aarde deze eeuw 3.2 graden Fahrenheit zou opwarmen. Als oplossing werden verschillende mogelijkheden genoemd. Werd in die oplossing een CO2-taks of een andere vorm van stringentere regelgeving voorgesteld, dan vond slechts 22 procent van de conservatieve stemmers dat er sprake was van een probleem. Ging de oplossing meer uit van het versterken van vrije-markt-mechanismen, dan vond 55 procent de opwarming van de aarde problematisch.

Democraten bleken niet gevoelig voor de wenselijkheid van de oplossing; wat de teneur van de voorgestelde oplossing ook was (CO2-taks of ruim baan voor de vrije markt), zij benoemden de opwarming van de aarde steevast als een probleem.

Tot zover de berichtgeving in Trouw. ‘Down with the Tea Party’, zou je willen uitroepen. Wat Trouw niet vermeldde is dat de onderzoekers ook een ander item aan de proefpersonen voorlegden, waarbij juist de Democraten beïnvloed werden door de wenselijkheid van de oplossing. Het item was inbraak met geweld. Als de voorgestelde oplossing was dat er minder strenge wapenwetten moesten komen – uiteraard een wens van Republikeinen -  vonden de Democraten de problematiek wel meevallen.

Ach, niets menselijks is de stemmers, conservatief of progressief, vreemd. Er wordt geen energie gestoken in een oplossing die volgens de onderzoeker van de Duke Universiteit ‘op de korte termijn als een grotere bedreiging wordt gezien dan het probleem.’ Geen probleem betekent dat er geen inspanning hoeft te worden verricht.

Hoe zit het dan met het ‘No problem’ als reactie op een bedankje? Je bedankt de servicedeskmedewerker voor de telefonische dienstverlening en hij reageert met ‘Geen probleem’. Hij had ook kunnen zeggen ‘Graag gedaan’ of ‘Tot uw dienst’. Geen probleem, want het was geen inspanning voor me? Het geeft in ieder geval een rare twist om op een bedankje met een ontkenning te reageren. Alsof de potentieel lastige vraag van de klant is afgeketst op het pantser van de goed getrainde servicedeskmedewerker.

Niet eens een schrammetje. Volgende graag!

vrijdag 21 november 2014

KLEINE WERELD VAN WOORDEN

Dat taalvaardigheid samenhangt met associatievermogen is voor mij evident. En een onuitputtelijke bron van inspiratie. Ik vind niets leuker dan woordassociatiespelletjes en –grapjes. (Leuke woordrits: gas – trol – ley).

Twee onderzoekers van de KULeuven maken serieus werk van de associatiekracht van woorden. Al vijf jaar zijn zij bezig met een onderzoek, waarbij proefpersonen online associatiewoorden moeten noemen bij een gegeven woord. Dat gegeven woord kan van alles zijn, de proefpersoon geeft gewoon de eerste associatie die bij hem opkomt, of gaat door met ‘geen associatie’.

Het onderzoeksduo heeft inmiddels al 14.000 woorden, oftewel zeventig procent van de woorden die een gemiddelde persoon courant gebruikt, in kaart gebracht. De netwerken aan associaties die ontstaan rond de gegeven woorden, bevatten veel interessante informatie. Sommige associaties zijn per definitie symmetrisch: ‘rood’ en ‘bloed’ bijvoorbeeld. ‘Rood’ wordt ook wel als associatie bij ‘appel’ genoemd, maar omgekeerd gebeurt dat veel minder.

Als je de richting (of symmetrie) van een associatie niet meerekent, kun je elk woord in gemiddeld 2,4 stappen bereiken. Sommige trajecten zijn verrassend kort, bijvoorbeeld: schaatsen – ijs – aardbei. Reken je de richting wel mee, dan heb je gemiddeld 3,4 stappen nodig. Net als in een social media-network ben je dus altijd enkele handdrukken verwijderd van een ander woord.

De onderzoekers hebben daarom hun website small world of words genoemd. Maar ik vind het juist een oneindig universum van kleine hemellichamen, omdat elk associatiewoord ook weer het centrum is van een eigen netwerk met associaties.

Een misschien wel niet zo verrassende uitkomst van het onderzoek is dat de associaties bijna nooit de officiële woordenboekdefinities volgen, maar eerder de perceptie van de werkelijkheid zoals kinderen die hebben. Een olifant bijvoorbeeld, door Van Dale gedefinieerd als een ‘groot dikhuidig en veelhoevig zoogdier met een lange slurf’ krijgt de spontane associaties: grijs, groot, slurf, dik, Afrika.

Ook begrippen die in de kindertijd een belangrijke rol spelen, zoals reuzen en kabouters, komen bij volwassenen weer terug als woordassociaties met respectievelijk ‘groot’ en ‘klein’. Een kinderlijke geest is a joy for ever, zou ik zeggen, en een uiterst doelmatige manier om de werkelijkheid in kaart te brengen.

De kleine wereld van woorden doet me denken aan het universum waarin de Kleine Prins van Saint-Exupéry rondzwerft. Op elk planeetje is een bewoner druk doende zijn eigen wereld in stand te houden. De Kleine Prins reist onbevangen langs al deze wereldjes en spint er een netwerk tussen.

Het woordassociatie-onderzoek loopt nog, dus Kleine Prinsen opgelet! Als u wilt meedoen, ga dan naar http://smallworldofwords.com/nl/


maandag 10 november 2014

ANTENATI

Onlangs hoorde ik iemand het Italiaanse woord voor voorouders gebruiken: antenati. Wat een prachtig woord! Eerst al vanwege de klank; de ‘gesloten’ àh en uh van ante die opengaan in de aa en ie van nati, met percussie van legato n-nen en staccato t’s.

En dan de betekenis: zij die eerder geboren zijn. Dus niet de voorouders, de volwassenen die ons hebben voortgebracht. Nee, mensen die een levensloop hadden voordat wij die hadden. Die levensloop begonnen ze als - hopelijk - gave pasgeborenen, verzorgd en gekoesterd door hun ouders. Ze waren kinderen met dromen en fantasieën en angsten, opgroeiend in een tijdsgewricht waarin soms grote historische gebeurtenissen plaatsvonden.

Er was oorlog, hongersnood, er waarden epidemieën rond. Nieuwe uitvindingen deden hun intrede in het dagelijks leven; er kwam bijvoorbeeld riolering of elektriciteit in de huizen. De eerder geborenen moesten als (opgroeiend) mens leven met nieuwe tijdsverschijnselen, die wij nu - keurig afgegrensd ­- terugvinden in geschiedenisboeken. Zíj wisten niet hoe en wanneer dingen afliepen. Ze deden wat in hun ogen het beste was. Net als wij.

De eerder geborenen komen heel dichtbij in het NTR-programma ‘Verborgen Verleden’. Per aflevering krijgt een BN’er, in een strak geregisseerde zoektocht naar zijn of haar familiegeschiedenis, gearchiveerde gebeurtenissen uit het leven van zijn voorouders op een presenteerblaadje aangeboden. Archivarissen komen met stapels (handgeschreven) documenten op de proppen, waaruit een beeld oprijst van de betreffende voorouder in zijn tijd. 

Bijna altijd leidt die kennismaking met het leven van de voorouder(s) bij de deelnemers tot ontroering. Er vloeien tranen, ook al hebben ze als BN’er een ander imago.  Opgewekte macho en voetbalcommentator Jack van Gelder bijvoorbeeld, was diep onder de indruk toen hij het onderduikadres van zijn grootouders bezocht. “Ik huil nooit, maar nu hebben jullie me toch aan het huilen gekregen.”

Schrijfster Aaf Brandt Corstius, naar eigen zeggen opgegroeid in een no-nonsensemilieu, las in tranen de brief die haar overgrootmoeder aan haar vader had geschreven vanuit het Jappenkamp. En design-goeroe Jan Des Bouvrie was oprecht aangedaan door het muziekstuk voor orgel en zangstem dat zijn achttiende-eeuwse voorvader als stadsorganist van Naarden had gecomponeerd. “Het is net een roman die om mij heen geschreven wordt”, vatte Des Bouvrie de kennismaking met zijn eerder geborenen samen.

Eerder geborenen; net als wij levend met de zekerheid dat ze niet weten wat het leven voor hen in petto heeft. Die ontroerende gewaarwording is wat onze voorouders ons geven.


vrijdag 31 oktober 2014

VAN DE RAVEN GEPIKT

Vroeger bij ons thuis was de uitdrukking gangbaar ‘van de raven gepikt’. Die werd door onze opvoeders gebruikt om in (gespeelde) verontwaardiging aan te geven dat iets te ver ging. “Ik wil die chocolaatjes wel in één keer opeten.” “Nee zeg, ben jij van de raven gepikt!” Of, als we iets deden dat de huiselijke orde dreigde te verstoren, “Ben je nou helemaal van de raven gepikt.”

Heel lang heb ik geen idee gehad waar de uitdrukking vandaan kwam. Raven waren grote zwarte vogels, grote kraaien eigenlijk. Je moest ervoor uitkijken; ze stelen (‘als de raven’), ze nemen je in de maling (als bij het schattige olifantje Dombo) en de deur van de kamer kon je in de winter niet open laten staan want “we stoken niet voor de kraaien”.

Vagelijk voelde ik dat er een verband bestond tussen deze uitdrukking en een andere zegswijze waar mijn oma ons nog wel eens mee corrigeerde. Als wij iets deden wat eigenlijk niet mocht, zei ze: “Denk erom hoor, of ik ga je rikkepikken.” Wij (met gespeelde schrik): “Nee, nee!” We bedoelden natuurlijk “Ja, ja”, want het rikkekpikken bestond daar uit dat oma met ritmisch priemende vingers in onze buik en zij prikte terwijl zij riep “Rikkepikke-rikkepikke-rikkepikke” en wij gierend en kronkelend onder het gekietel probeerden uit te komen.

Raven speelden dus een corrigerende rol in de opvoeding, hoewel ze ook een aangename ‘gevaarlijke’ charme hadden. Het was leuk om door een quasi-boze (groot-)ouder op deze manier berispt te worden. Later ontdekte ik dat de raaf een ijdeltuit is die met vleierij makkelijk is te misleiden (de fabel van de vos en de raaf). In café Het Praathuis van de Fabeltjeskrant behoorde Meneer de Raaf (Crox) samen met zijn vriend Lowieke de Vos tot de habitués van het etablissement en gaf hij sarcastisch commentaar op de gesprekken.

Dan is er natuurlijk nog de onheilspellende raaf uit het gothic gedicht The Raven van Edgar Allen Poe, die tijdens zijn nachtelijke bezoek de ik-figuur, toch al labiel door het verlies van zijn geliefde, tot waanzin drijft door voortdurend te roepen ‘Nevermore!’

Pas onlangs ontdekte ik de waarschijnlijke bron van het opvoedkundige ‘van de raven gepikt’. In het bijbelboek Spreuken worden raven opgevoerd die ongehoorzame kinderen straffen door hun ogen uit te pikken. ‘Het oog dat de vader bespot, en de gehoorzaamheid aan de moeder veracht, dat zullen de raven der beek uitpikken en de jonge arenden opeten.’ (Spreuken 30:17)

Arme raaf. Zwart en intelligent en ook nog eens heel groot. Niet hoe vogeltjes graag gezien worden, namelijk klein, kwetsbaar en schuw. Al die (verborgen xenofobe) angsten bij klagers over zwarte vogels als kraaien, kauwen en raven zouden er eens goed uitgerikkepikt moeten worden.


dinsdag 21 oktober 2014

ICONOKLETS

In de rubriek ‘taal’ in Trouw plaatst redacteur Ton den Boon regelmatig stukjes over nieuwe taalmodes. Hij gebruikt de term taalmodes niet, maar hij signaleert nogal eens dat bepaalde uitdrukkingen plotseling vaak opduiken. Zo zie ik, sinds Den Boon er een aantal maanden geleden in zijn column aandacht aan besteedde, overal mensen aan de keukentafel zitten. Privé of voor zorgverleningsoverleg of anderszins.

Kortgeleden schreef Den Boon over het woord ‘iconisch’. Als bijvoeglijk naamwoord van icoon wordt ‘iconisch’ gebruikt om aan te geven dat een verschijnsel, een persoon of een voorwerp de representant bij uitstek is van een stijl of een genre. Door dit woord te gebruiken laat de spreker zien dat hij op de hoogte is van die stijl of het genre en dat hij weet wat daarvan de meest zuivere representatieve vorm is.

Zo sprak Peter van der Lint, de opera-recensent van Trouw, over “een van de meest iconische en spectaculaire scènes in de wereld van de opera” toen hij op de zelfmoordscène doelde van titelheldin Tosca uit de gelijknamige opera van Puccini. Zij springt van de Engelenburcht in Rome. Inderdaad verenigt deze daad veel opera-elementen in zich: drama van het grote gebaar, tragisch einde van de heldin en het aanschurken tegen de Heilige Roomse Kerk. Een schoolvoorbeeld van opera, zou je kunnen zeggen.

‘Iconisch’ is extatischer. En er hangt iets exclusiefs rond dit gebruik van het woord ‘iconisch’; alleen ingewijden in de wereld van het icoon zullen beamen dat dit inderdaad iconisch is. Buitenstaanders (ongelovigen) zijn zich vaak niet bewust van de iconiciteit van het bedoelde tot zij er door kenners op gewezen worden. Met het woord geeft de gebruiker aan dat hij ergens bij hoort, een bepaald geloof aanhangt, zich onderscheidt van de ongelovigen.

Als bijvoeglijk naamwoord is het waarschijnlijk komen overwaaien uit het Amerikaans. Iconic is een mooi woordbeeld, maar het klinkt als I conic, de eerste persoon enkelvoud van to conic; ergens de exclusiviteitsstatus aan toekennen. In het Nederlands klinkt het als de dunne variant van een kegel (een i-conisch gebouw). Het woord staat nog niet in de Dikke Van Dale, maar volgens Ton den Boon, tevens hoofdredacteur van de Van Dale, burgert het snel genoeg in om opgenomen te worden.

Wel in de Van Dale staan iconografisch (beschrijving van de voorstellingen die op een bepaald onderwerp betrekking hebben), iconologisch (leer van de zinnebeelden) en voor mij het allermooiste woord: iconoclastisch (de beeldenbrekerij). ‘Iconoclástisch’; je hoort ze op de plavuizen stukvallen. Páts!

zaterdag 11 oktober 2014

GEWEEN EN TANDENGEKNARS

De verschijning van de nieuwste Bijbel-‘vertaling’, de BGT (Bijbel in Gewone Taal), riep uiteenlopende reacties op. Sommige mensen uitten kritiek op deze gewone-taal versie, die de Bijbel toegankelijker zou maken voor de moderne lezer. Ik reken mezelf ook tot het kamp van de critici, al ben ik geen gelovige die Gods woord in cement gegoten (of in stenen tafelen gebeiteld) zou willen zien.

In een ingezonden brief in Trouw van dinsdag 7 oktober somt theoloog Wim Jansen de ‘misverstanden’ op waarop de veronderstelling berust dat Bijbelteksten zich ertoe lenen in gewone taal omgezet te kunnen worden. Zijn sterkste argument is dat religieuze literatuur niet begrijpelijk kán zijn. Jansen: ‘Het gaat over dingen in het leven die niet te bevatten, niet te grijpen zijn. (…) De charme van Bijbelverhalen is nu juist gelegen in het huivering-wekkende, raadselachtige…’

Het is taal die beelden ­oproept, niet beschrijft. Jansen signaleert en passant ook nog dat ‘dit streven naar een begrijpelijke Bijbel ook het historiserend lezen in de hand werkt.’ Alsof alles wat in de Bijbel staat, geïnterpreteerd kan worden als een historisch kloppend feit. Armoe, zou ik zeggen, om te denken dat Mozes echt de wateren scheidde en dat de slang in het paradijs kon praten (lispelen dan toch). Leuk in Hollywood- en Disney-films, maar te schraal voor een religieuze ervaring.
  
Jansen krijgt bijval uit onverwachte hoek van columniste Nuweira Youskine, die wekelijks in Trouw als ervaringsdeskundige een bijdrage levert aan de discussie over “de islam”. Daarbij schopt ze soms gevoelig tegen schenen, van zowel gelovigen als ongelovigen. In haar column van 9 oktober stelt ze dat de Koran gelezen dient te worden in zijn geografische en historische context. En niet ‘alsof het de gebruiksaanwijzing voor een Ikea-kast is.’ Youskine citeert met instemming Wim Jansens passage over het huiveringwekkende en raadselachtige van Bijbelverhalen en stelt dat dat voor de Koran ‘net zo sterk, misschien zelfs wel sterker geldt’.

Ik ben het daar mee eens. Als de beelden uit de Bijbel en andere leidende religieuze geschriften worden geïnterpreteerd als waar gebeurd en (bijgevolg) als letterlijke instructies voor het inrichten van je leven, ontstaan er onverdraagzame, totalitaire samenlevingen. Samenlevingen in de ‘buitenste duisternis, daar zal het geween zijn en het tandengeknars.’(Mattheüs 8:12)

Afb.: Francisco José de Goya, Los desastres de la guerra, plaat 60; No hay quien los socorra (1810-1820)

woensdag 1 oktober 2014

TROCHEE-ODE

Ergens in de blonde duinen
niet zo heel ver van de zee
woonde eens een dwergenpaartje
en het heette: Piggelmee.

Mijn eerste blog vanuit mijn nieuwe woonplaats Den Haag – niet zo heel ver van de zee. Een ode aan de trochee, de combinatie van de beklemtoonde en de onbeklemtoonde lettergreep. Een ijzersterk metrum met een vitale dynamiek. Het werkt op mij zoals een draaiorgel kan werken; overdonderend levenslustig.

Het beroemde gedicht van Hieronymus van Alphen, 'De Pruimeboom', is strak in trocheeën gevat. De strekking is zwaar moraliserend, maar de aanstekelijke hoempa van het metrum maakt het grappig:

Jantje zag eens pruimen hangen,
o! als eieren zo groot.
't Scheen, dat Jantje wou gaan plukken,
schoon zijn vader 't hem verbood.
Hier is, zei hij, noch mijn vader,
noch de tuinman, die het ziet:
Aan een boom, zo vol geladen,
mist men vijf zes pruimen niet.

De trochee is een versvoet die zich goed leent voor uitroepen. Ode an die Freude! Beethoven - echt een trocheeën-man zou ik denken - heeft deze vreugde-ode van Friedrich Schiller onsterfelijk gemaakt in de Negende symfonie:

Freude, schöner Götterfunken,
Tochter aus Elysium!
Wir betreten feuertrunken,
Himmlische, Dein Heiligtum.
Deine Zauber binden wieder,
Was die Mode streng geteilt,
Alle Menschen werden Brüder,
Wo Dein sanfter Flügel weilt
.

Met de trochee kun je ook elegante bogen maken, als een hertje dat na een roffelende aanloop met prachtige zweefsprongen door de lucht vliegt: PÓM-pom-PÓM-pom-PÓM!

De Piggelmeetjes hadden in de blonde duinen een woning die reden gaf tot klagen:
Want zij woonden, vrees’lijk lot!
In een oude Keulse pot.
Dat vreselijke lot deel ik niet met ze, ik voel me meer als het zweefvliegende hertje; PÓM-pom-PÓM-pom-PÓM!



donderdag 21 augustus 2014

SOAVE

De ultieme afscheidsmuziek:
het terzet ‘Soave sia il vento’ 
uit Mozarts opera ‘Cosi fan tutte’. 
V.l.n.r:
Susan Graham,
William Shimell,
Susan Chilcott

maandag 11 augustus 2014

KOFSCHIP

Juist. De komende maand verhuist uw blogger, lezer. Naar Den Haag.

Het hele kofschip aan huisraad moet worden ingepakt, de nieuwe woonst (mooi Belgisch woord) moet worden ingericht. Er zijn verhuisformaliteiten die moeten worden geregeld en er is Amsterdam dat ik achterlaat. 

De komende weken krijgt de inspiratie voor mijn blogs weinig ruimte om haar zegenrijke werk te doen. Ik ben genoodzaakt de tiendaagse cyclus even te onderbreken.

Over een maand, als ik wat meer gesetteld ben, zal ik de draad weer oppakken en elke tien dagen een taalgevoelig stukje op mijn blog plaatsen.

Ik vraag uw gedult.

vrijdag 1 augustus 2014

LAAGLAND

Het is al meer dan een week geleden, de dag van nationale rouw; de collectieve inspanning om de gruwel van de vliegramp in Oekraïne een plaats te geven in ons leven. Nieuwe rampbeelden tuimelen alweer over ons heen, maar de beelden van die dag staan nog op mijn netvlies.

Het waren beelden van stilte, van ruimte, van stilstand bijna. De lage horizon van Vliegbasis Eindhoven, het kleine groepje hoogwaardigheidsbekleders in carré op stoeltjes, de zwarte kleren wapperend in de wind. De enorme blauwe koepel van de hemel welfde zich over het stille ritueel.

De dribbelpasjes van de geüniformeerde mannen die de kisten hoog op de schouder droegen. Zo brengt men de dood thuis, met kleine, onwillige pasjes. In stilte. Een stilte die werd geaccentueerd door het klappertanden van de touwen van de vlaggen tegen de aluminium vlaggenmasten.

Eén van de meest indrukwekkende beelden vond ik het moment dat de stoet rouwwagens de brug over de Waal bij Zaltbommel overtrok. De stoet werd gefilmd vanuit een helikopter en nu was alleen het woep-woep-woep van de helikopterschroef te horen. De zon stond al in het westen toen de stoet over de rivier reed, het licht trok een blikkerende streep over het water.

Er voer een schip. De tuien van de brug stonden als omgekeerde waaiers aan weerszijden van de zwarte rouwauto’s. Het landschap was groen, de rivier slingerde naar de einder. ‘Ze zijn thuis’, dacht ik. En ik moest denken aan het bekende gedicht van Marsman ‘Herinnering aan Holland’, dat gedicht over de brede ruimte, het lage land, de zee en de eeuwigheid.

‘Denkend aan Holland
zie ik breede rivieren
traag door oneindig
laagland gaan,
rijen ondenkbaar
ijle populieren
als hooge pluimen
aan den einder staan;
en in de geweldige
ruimte verzonken
de boerderijen
verspreid door het land,
boomgroepen, dorpen,
geknotte torens,
kerken en olmen
in een grootsch verband.
de lucht hangt er laag
en de zon wordt er langzaam
in grijze veelkleurige
dampen gesmoord,
en in alle gewesten
wordt de stem van het water
met zijn eeuwige rampen
gevreesd en gehoord.

Hendrik Marsman, 1936

maandag 21 juli 2014

HOE HEET

Vakantie. Wat ligt er nog op de plank aan blog-onderwerpen? O ja, mussen. Mussen die alles en groupe doen, en met drie lettergrepen: fladderen, kibbelen, peuzelen, nestelen, badderen. Daarom hebben ze waarschijnlijk zo’n goede pers: het zijn gezelligerds, die huismussen.

Dat is wel eens anders geweest. In de Griekse oudheid waren de mussen gewijd aan Aphrodite vanwege hun – volgens de Grieken – ontembare libido. Mussenvlees en –poep golden als lustopwekkend: een glaasje wijn met mussenpoep was het Griekse Viagra.

In de Middeleeuwen hadden mussen helemaal een slechte naam. Volgens de legende brachten ze de spijkers waarmee Jezus gekruisigd zou worden – die door zwaluwen waren verstopt -  weer terug. Als straf werden de mussenpootjes aan elkaar gebonden met een onzichtbaar touwtje waardoor ze alleen nog maar kunnen hippen.

Tegenwoordig vallen op gloeiend hete zomerdagen de mussen dood van het dak. Zegt men.

Een ander zomeronderwerp is embonpoint. Ik werd geïnspireerd toen ik een bootje zag dobberen op een waterplas met onderuitgezakt aan het roer een man in een korte broek met een flinke, bruine buik erboven. Embonpoint, de vergoelijkende term voor wat op heel veel stranden over zwem- en bikinibroeken heen hangt; een dikke rol buikvet. Het komt van het Franse ‘en bon point’, in goede conditie, en wordt bijna liefkozend gebruikt. Als een onsympathiek persoon dik is, spreek je eerder van vetkwab.

In de ‘Camera Obscura’, het magnum opus uit 1839 van Nicolaas Beets, dat hij schreef onder het pseudoniem Hildebrand, komen beide zomeronderwerpen samen in het verhaal ‘Een oude kennis. Hoe warm het was en hoe ver’
‘Het was een brandendheete vrijdagachtermiddag in zekere Hollandsche stad: zoo heet en zoo brandend, dat de mosschen (mussen, HvdG) op het dak gaapten, ’t welk op gezag der Hollandsche manier van spreken, de grootste hitte is, die men zich voor kan stellen.

Bij eene dergelijke weersgesteldheid  heeft men waarlijk te weinig medelijden met dikke menschen. Wààr is het, dat zij u dikwijls warm en benauwd maken, als ge u door bedaardheid en kalmte nogal schikken kunt in de hitte, door bij u te komen blazen en puffen en eene onweerstaanbare aanvechting te doen blijken om hun das los te maken, terwijl zij u met uitpuilende ogen aankijken; maar ook – de schepsels hebben het te kwaad.
Dikke mannen en dikke vrouwen van dit wereldrond! hetzij gij in de laatste jaren uwe knieën en voeten nog hebt kunnen zien, of dat gelukkig punt van zelfbeschouwing reeds lang hebt moeten opgeven! wie ter wereld met uw embonpoint, uw presentie, uw corpulentie spotten moge – in Hildebrands boezem klopt voor u een medelijdend hart.’

Vvvvaakantiehhh…

foto: http://slikopdeweg.blogspot.nl/search/label/Mus


vrijdag 11 juli 2014

DE GROTE KLINKERVERSCHUIVING

In zijn onvolprezen rubriek ‘taal’ in Trouw besteedde oud-hoofdredacteur Jaap de Berg onlangs aandacht aan de uitspraak van het Middelengels van de Canterbury Tales. Dit verhalende gedicht van Geoffrey Chaucer uit de veertiende eeuw geldt als een van de hoogtepunten van de Engelse literatuur. De Berg gebruikte de openingszin van het magistrale werk als voorbeeld van de tijdgebondenheid van uitspraak van klanken.

De eerste zin is als volgt: ‘Whan that Aprille with his shoures soote/ the droghte of March hath perced to the roote.’ In vertaling: ‘Wanneer april met zijn zoete regenbuien de droogte van maart tot in de wortel heeft doordrongen’. De uitspraak van deze zin is niet volgens de huidige Engelse regels, maar meer op z’n Nederlands. De a van whan, that en hath als in appel, de A van Aprille als in aardappel, de oo van soote en roote als in roos, de ou van shoures als de oe van zoet.

Het Engels werd toen veel meer ‘continentaal’ uitgesproken en is pas na Chaucers tijd gaan klinken zoals het nu klinkt. Taalhistorici noemen dat the Great Vowel Shift, de Grote Klinkerverschuiving. Ook in onze tijd is er in het Nederlands een klinkerverschuiving gaande. De ei /ij wordt steeds meer uitgesproken als aai, de ui wordt een au, de au/ou wordt aauw.

De Nederlandse taalkundige Jan Stroop heeft dit fenomeen een aantal jaren geleden onderzocht. Hij noemde deze uitspraakvariant Poldernederlands. Hij schreef er een boek over en op zijn website verzamelde hij geluidsfragmenten. Opvallend is dat vooral jonge, hoogopgeleide vrouwen deze uitspraakvariant bezigen. Onafhankelijk van hun geografische afkomst spreken ze Poldernederlands. Ook de omroepster op het station informeert reizigers dat ‘de traain naar Laaiden vertrekt van spoor neigen over vaaif minuten’.

Op zijn website ontvouwt Stroop daarover de volgende theorie: ‘Dat vrouwen vooroplopen in het spreken van Poldernederlands heeft, denk ik, te maken met recente maatschappelijke ontwikkelingen, die weer het gevolg zijn van economische factoren, groeiende welvaart voor velen, mogelijkheden tot ontplooiing voor iedereen. De groep die daar het meest van profiteert en ook wil profiteren is de groep die vanuit een achterstandspositie komt: jonge vrouwen.’

Taalkundig gesproken kenmerkt het  Poldernederlands zich door een verwijding van de diftongen (tweeklanken: ei, ui en au). Dat wil zeggen dat de stand van tong en onderkaak lager is dan bij de diftongen van het ABN. Een wijdere mond dus. Mond waaid oupen. De grote klinkerverschuiving van nu hebben we te danken aan jonge vraauwen.

zondag 29 juni 2014

ONZE VADERS

Die in de crisistijd geboren zijn. Hun ouders moesten alles op alles zetten om niet tot armoe te vervallen tijdens de eerste mondiale economische crisis in de geschiedenis.

Die leerden lezen en rekenen op een verzuilde school. Toen ze de leeftijd bereikten om zich te gaan voorbereiden op een toekomst als kostwinner, brak de Tweede Wereldoorlog uit. 

Die hun kindertijd plotseling zagen beëindigd door de dreun van de oorlog. Ze zagen hoe hun ouders machteloos waren, bang of opstandig. Ze werden ingezet om het gezin te helpen overleven. Ze zagen onbeschrijfelijke onrechtvaardigheid. 

Die als huwbare jongemannen uit de oorlog kwamen. Ze hielpen Nederland herrijzen; ze trouwden, startten een gezin en gingen keihard werken. 

Het land werd schoon, er werd gebouwd. Onze vaders betrokken met vrouw en kinderen nieuwe woningen. Ze werkten hard, sigaret tussen de lippen, en gingen verstandig met geld om voor onderdak, voeding, scholing. 

Die de dreiging van een nieuwe oorlog, de Koude, als een kille deken over hun leven voelden liggen. Toch konden ze wasmachines kopen en koelkasten en televisies. 

Die tot hun verrassing zich zagen geconfronteerd met een rebelse jeugd, van nozems en hippies tot dolle mina's. Hun normen golden plots als ouderwets, patriarchaal, betuttelend. 

Die nog steeds keihard werkten en last kregen van welvaartsziekten, aan hart en vaten, aan de geest. Hun haar werd dunner, hun buik dikker. Hun zuilen verkruimelden. Ze bleven onze moeders trouw; ze waren tenslotte samen in herrijzend Nederland begonnen. 

Die de investeringen in hun kinderen zagen beloond op een andere manier dan ze zich hadden voorgesteld. 

Die grootvaders werden en bij de kinderen opeens beelden van vroeger opriepen. Ze speelden met hun kleinkinderen, trakteerden ze op iets lekkers of een uitje. 

Die met pensioen gingen. Opnieuw alleen samen met onze moeders. Nederland was klaar, ze konden gaan fietsen en reizen; de vruchten plukken van hun harde werken.

Die met hun gezondheid begonnen te tobben. Vaker dokters bezochten, in het ziekenhuis belandden. Onze vaders, die altijd zelf hun problemen oplosten, moesten zich nu laten helpen en adviseren. 

Die de digitale wereld aan zich voorbij zagen trekken. Het was hun Utopia niet meer. 

Die oud waren, stram, eerbiedwaardig, eigengereid, eigenwijs. Die moesten afronden. 

Die stierven. 

Die hopelijk in de hemelen zijn. 

zaterdag 21 juni 2014

METAVOETBAL

Metaphors we live by’  is een boek dat me werd aangeraden door Henri Raven, argumentatiecoach en leider van de workshop ‘Metaforen. Plaatjes van de taal’. In dit buitengewoon boeiende boek leggen cognitief wetenschappers George Lakoff en Mark Johnson uit dat metaforen niet zomaar literaire of retorische stijlfiguren zijn, maar dat metaforen ons denken én handelen diepgaand beïnvloeden.

Bijvoorbeeld de metafoor ‘tijd is geld’, die maakt dat we met tijd omgaan alsof het geld is. Iets kost tijd. We kunnen tijd besteden, verkwisten, verliezen of winnen, sparen, investeren. We rekenen uurprijzen, telefoonminuten, jaaromzetten. Deze metafoor is zo vanzelfsprekend in de westerse geïndustrialiseerde samenleving, dat je je niet kunt voorstellen dat er ook andere manieren van omgaan met tijd zijn.

Een andere interessante metafoor die Lakoff en Johnson behandelen is Argument is War; Discussie is Oorlog. Dat betekent dat je stellingen betrekt en verdedigt. Er is een tegenstander die je aanvalt. Je gaat strategisch te werk, je komt als winnaar of verliezer uit een discussie. In een cultuur waar discussie als een dans wordt gezien, gelden heel andere beelden en gedragsregels voor het discussiëren.

In deze dagen van overweldigend voetbalnieuws wordt de metaforische betekenis van voetbal me weer eens heel duidelijk. Als het even kan houd ik me ver van het voetbalgebeuren en al helemaal van de journalistieke uitingen ervan, maar nu ontkom ik er niet aan. Meestal wordt de kant-en-klare metafoor van Rinus Michels gebruikt: Voetbal is Oorlog. Dat zou de strijdlust en het chauvinisme verklaren én legitimeren.

Maar ik denk dat die oorlog een metafoor is voor mannelijkheid. Voetbal is (een bewijs van) Mannelijkheid. Mannelijk in de meest enge en vaak platvloerse zin van het woord. Door te voetballen laat je zien dat je een man bent, dus geen vrouw. In de – helaas wat vlekkerig gescande - krantenfoto boven dit artikel is Daphne Koster te zien, de aanvoerster van het Nederlands Elftal in 2009. Haar voetbalkloffie geeft anatomische accenten die de mannelijkheidsmetafoor ondersteunen.

Als je voetbalt ben je zeker geen homo. Hoewel er na doelpunten heftig wordt geknuffeld en gezoend, is voetbal de meest homofobe sport die bestaat. Balbezit en balbeheersing zijn het kenmerk van echte voetballers. Dat Nederland ternauwernood van Australië won, was te wijten aan ‘de onhandigheid in balbezit van de stramme Nederlandse verdedigers’ (Trouw, 19 juni 2014).

Na de overwinning op Spanje kopte Trouw (waarschijnlijk nog een gematigde kop, maar aan meer uitgesproken media waag ik mij niet) ‘Nederlands elftal vernedert wereldkampioen Spanje’. In geen enkele andere sport win je door je tegenstander te vernederen, maar in voetbal ontman je de verliezer. Op de sportpagina kreeg de lezer de volle laag met het volgende proza:
‘Zowel het Nederlandse middenveld als de verdediging was opengereten. Xavi vond Costa, die na een knappe beweging door het been van de uit balans geraakte De Vrij, plots in het gat even zijn tegenspeler, ten val kwam. De strafschop, die werd benut door Xabi Alonso (0-1), was een gevolg van een periode van Spaanse overheersing, maar geheel volgens de door Van Gaal uitgedachte strategie van terugtrekken en loeren bleek Oranje zich te kunnen oprichten.’

Dit stilistische braaksel (excuseer lezer, ik heb er geen ander woord voor) roept beelden op van woeste overweldiging, listige onderwerping en uiteindelijke oprichting. De metafoor van voetbalmannelijkheid is er een van angst voor het verlies ervan.


woensdag 11 juni 2014

HAAGSE HUMOÂH

Nu de datum voor mijn verhuizing naar Den Haag steeds dichterbij komt, ben ik vaak in de Residentie om allerlei voorbereidende werkzaamheden te verrichten in de nieuwe woning. Door de contacten met de Haagse middenstand leer ik de Haagse humor kennen.

Anders dan de “gezellige”, luidruchtige en inclusieve humor van ‘bij ons in de Jordaan’ is Haagse humor extreem droog, terloops en heel praktisch. Zo staat bij het Centraal Station een bloemenkraam, waar de haastige reiziger een bloemetje kan kopen voor gastvrouw of geliefde. Onder de obligate alliteratie Henkie’s Hoekie staat op de gevel van dit kraampje de slogan ‘Betaalbare romantiek’.

De buschauffeur die bij het Malieveld stopte om enkele dames te laten uitstappen voor de Tong Tong Fair, zei in zijn spiegel - refererend aan de lange rij wachtenden die in de brandende zon op het veld voor de tent stond: ‘Hebben jullie al een kaartje?’ ‘Nee’, zeiden de dames. ‘Nâh, je ben zo aan de beurt’, sprak de chauffeur ze moed in.

In de nieuwe woning moet de bestaande vloerbedekking gereinigd worden. De schoonmaker die een taxatie kwam doen dacht dat dat wel zou gaan lukken. Hij zei dat we van geluk mochten spreken dat er geen stoelen met metalen poten hadden gestaan, want dan krijg je ‘vloeâhkankâh’, die heel moeilijk te verwijderen is.

Het behang- en verfhuis ten slotte, waar we ons licht opstaken over de inrichting van het huis, helpt de klant bij de keuze van zijn verf met een ‘Haagse Kleuruh Waaieâh’. Met het WK voetbal in het vooruitzicht, heeft het bedrijf een speciale actie: ‘Ons elftal’. Bij aankoop van €150,- aan lak krijg je een T-shirt cadeau in een van de kleuren uit de Waaieâh. Er zitten er een paar bij die verwijzen naar eet- of drinkwaren, zoals Wôhtel, Aâhrdbè, Zuâhstok of Bieâh, maar er is ook groen Haags Puâh Natuâh of wijkgebonden Zeihelduh Blaûw.

Het allermooist vind ik het nuchtere Schèt, voor het bruine T-shirt. Zo filosofisch is het leven in Den Haag, van Lekkâh Zach tot Duisteâhr.

zaterdag 31 mei 2014

VOLK

De afgelopen dagen kwam het woord ‘volk’ veel voorbij in het nieuws. Bij de Europese verkiezingen heeft overal ‘het volk’ gesproken, als je tenminste de menners ervan moet geloven. In Frankrijk sprak het Franse volk, in Engeland het Engelse en in Finland het Finse, de Ware Finnen.

De betekenis die daaraan wordt gehecht is die van oprechtheid, onomstotelijkheid en onbetwistbaarheid. Het volk is puur. Het neemt geen blad voor de mond en heeft altijd gelijk. En blondeert zijn haar zou je zeggen als je de woordvoerders ziet van de partijen die zwaar leunen op de stem des volks.

Het volk zingt uit volle borst, niet altijd zuiver, maar wel recht uit het hart. En uiteraard zit dat hart op de goede plaats. Voor de zekerheid leg je - in steeds meer culturen – je hand erop als je het volkslied zingt.

Het volk loopt te hoop tegen eenlingen als pedo’s, moordenaars van volkshelden en kunstenaars die iets maken waarvan je niet kunt zien wat het voorstelt. Sommige eenlingen mogen juist weer rekenen op de aanhankelijkheid van het volk. De bewoners van Maastricht bereidden hun scheidend burgemeester in 2010 een volksadieu en de eega van onze koning – zeker sinds ze in het bruidswit een traantje plengde onder de klanken van de tango – is door het volk in het hart gesloten.

Andere volken worden door het volk met argwaan bekeken. Pikken die onze banen en vrouwen niet in? De woordvoerders van het volk houden het graag simpel: genoeg is genoeg en vol is vol. Het volk wordt teruggedrongen achter de veilige grenzen van de eigen volksaard. De Finse, de Franse, de Maastrichtse.

Dat het ook anders kan bewees het volk dat in 1989 in opstand kwam tegen het regime in Oost-Duitsland. Ze voerden de slogan Wir sind das Volk en demonstreerden onder andere voor het opengooien van de grenzen en het opheffen van de beperkingen van burgerlijke vrijheden.

Op een muur in Leipzig, de stad waar de volksopstand begon, stond tot voor enkele jaren een levensgrote muurschildering. Aan de ene kant het volk in zwart-wit met slechts één persoon in kleur: Honecker in een (blond)geel vestje op het balkon, beneden hem de monochrome massa. Dan een abrupte overgang naar de andere kant, naar een bonte verzameling mensen, vogels, luchtballonnen. Ze dragen vrolijk gekleurde spandoeken met zich mee met leuzen als Die Mauer muss weg,  Freie Wahlen en - één van de mooiste: Visafrei bis Hawaii. Het volk zwermt uit.

woensdag 21 mei 2014

WATERWACHTERS

Vlak voordat de trein vanuit Amsterdam Utrecht binnenrijdt, kruist hij het Amsterdam-Rijnkanaal. Passagiers zijn vaak al bezig met hun overstap (“Denkt u bij het verlaten van de trein aan uw persoonlijke eigendommen.”), maar wie aan de rechterzijde uit het raam kijkt wordt getrakteerd op een van de boeiendste moderne kunstwerken die ik ken: de Waterwerken van Ruud Kuijer.

Hier, waar water- en spoorweg elkaar kruisen, staan langs de kade zeven enorme betonnen sculpturen. Elke sculptuur bestaat uit abstracte gestapelde vormen die open structuren vormen, de ene sculptuur wat meer horizontaal georiënteerd, de andere wat meer in de hoogte. Samen vormen ze een schitterende reeks van zeven wachters langs het kanaal.

In elke weersgesteldheid stáán ze daar. De ochtendzon belicht ze vanaf de stadskant en elk onderdeel weerkaatst het licht op een andere manier. Bij mist of druilerig weer leiden ze het oog als geheimzinnige witte bakens vanaf de spoorbrug langs het water. ’s Avonds worden de Waterwerken van onderaf belicht, waardoor een grillig patroon van de slagschaduwen en helwitte vlakken ontstaat.

Grote containerboten en vrachtschepen varen voor de werken langs. Het gelijkmatige opstomen van de boten heeft iets onverstoorbaars dat goed past bij de monumentale beelden. Twaalf jaar heeft Ruud Kuijer over deze reeks gedaan, steeds dichter naar de spoorbrug toewerkend. Hij heeft gezocht naar samenhang van de beelden met hun omgeving en daar is hij naar mijn mening zeer goed in geslaagd. Opvallend is dat op internet bijna geen beeld te vinden is van de Waterwerken zoals die vanaf de spoorbrug zijn te zien.

En juist vanuit de binnenrijdende trein gezien hebben de werken een speciaal effect. Voordat de trein de brug bereikt, passeert hij eerst een standaard bedrijventerrein. Zonder erg is het weiland overgegaan in een gebied met grote, dichte, vierkante loodsen. Als de trein hoger op het talud klimt, in de aanloop naar de brug, verandert het terrein in een mistroostig mijnlandschap met grote, grauwe bergen aarde en gruis. Over een aantal van die kunstmatige heuvels slingert een cross-parcours.


Dichter bij de brug komt er iets meer ordening in het landschap; de bergen bestaan uit grotere brokken puin en daartussen staan loodsen in een onverzettelijk kobaltblauw. Ook barakken, silo’s, vrachtauto’s en opleggers in gestroomlijnde vormen duiken kobaltblauw op tussen de grillige bergen. Dan, als beneden strak in het gelid geparkeerde personenauto’s verschijnen, dondert de trein de brug op en daar strekt zich het water uit met de zeven Waterwerken in een prachtig ritme langs de kade.

De woeste steenhopen veranderen in strak vormgegeven kunstwerken. Hier begint de stad.

zondag 11 mei 2014

MOEDERZIEL

Het woord ‘moeder’ roept een wereld van altruïsme op: opofferingsgezindheid, dienstbaarheid, bescherming, koestering (van de afhankelijke), voeding, troost. En in de religie ook nog: middelares (bij de állerhoogste macht), toevlucht, praatpaal. Kortom: een functie waar je zeer hoog voor gekwalificeerd moet zijn.

Andere opvoeders die een kind omringen, moeten het doen zonder de bijzondere eer die moeder te beurt valt. En ook andere functies in het gezin (dochter, kleinkind) hebben niet zo’n stralend aureool als moeder. Dat is wellicht de beloning voor de zware baan van moeder. Corry Brokkens ‘La Mamma’  is de - prachtig vertolkte - ultieme bekroning van de moederfunctie.

Wereldwijd geldt de verwensing ‘Je moeder is een hoer’ als buitengewoon grievend. Moeder vloekt met wellust. Maar als bovengenoemde Mamma haar kinderen niet in wellust heeft geconcipieerd, dan zit er toch op zijn minst een strakke planning, zoniet een calculerend brein achter die rijke kinderschaar. Ook erg is ‘stiefmoeder’; er zit iets gemeens in dat ‘stief’. Iemand doet zich voor als moeder, maar heeft stiekem een eigen agenda.

Moeder is geen individu, ze is een gevoel. ‘Wat doen we met moeder met de Kerstdagen?’ Moeder is thuis, het moederland, het moederschip, the motherboard, de moeder aller veldslagen. Moeder herbergt, moeder geeft liefde, soep en een schone was. Hoe meer, hoe moeder.

Moeder is een autoriteit met een sensibiliteit die grenst aan helderziendheid. Moeder is een krachtige politieke impuls. Een pro-Russiche activiste kijfde tegen een Oekraïense activist: ‘In het westen mogen twee mannen met elkaar trouwen, daar groeien kinderen op zonder móeder!’ Dus geen liefde, soep of schone was voor die kinderen. Maar wel zo’n vrouw als moeder.

Moeder staat aan het begin, ze buigt zich statistisch gezien het vaakst over de wieg. Dan spelen allerlei biologische mechanismen het sterkst, aan beide zijden van de moederborst. Ik zou ervoor willen pleiten die biologie zijn respectabele plaats te laten behouden, maar het verkeer tussen onafhankelijke – of steeds onafhankelijker wordende – gezinsleden te baseren op zielsverwantschappen.

Afbeelding: Maria met kind, Jean Fouquet, 1456

donderdag 1 mei 2014

LIPPI

Er is geen kunstwerk dat voor mij het gevoel van de renaissance zo zuiver weergeeft als het schilderij ‘Madonna met het Kind en engelen’ van Filippo Lippi. Toen ik voor het eerst oog in oog stond met dit schilderij, tijdens een stralende voorjaarsvakantie in Florence, maakte het diepe indruk op me. 

Lippi schilderde het in 1465. Hij was in zijn tijd beroemd om de grazia van zijn schilderijen. En inderdaad is dit schilderij zeer elegant, maar vooral heel bróós. Er spreekt iets uit van een voorzichtig begin, een nieuw tijdperk dat zorgvuldig en met een zekere melancholie kan worden betreden. In mijn ogen was de renaissance ook een nieuw tijdperk voor de mensheid.

De beeldschone Madonna is waarschijnlijk gemodelleerd naar de geliefde van de schilder, de kloosterlinge Lucrezia Buti. Filippo Lippi was zelf een dominikaner monnik en was op voorspraak van zijn mecenas Cosimo de Medici ontslagen van zijn kloostergelofte om te kunnen trouwen met zijn geliefde. Hij had al twee kinderen bij haar, want hij leefde in zonde nadat hij haar uit het klooster had ontvoerd. Mogelijk is het engeltje dat de toeschouwer zo guitig aankijkt hun zoon, Filippino Lippi. Ook hij zal zich ontwikkelen tot een succesvol schilder.

Wat dit schilderij zo sprekend maakt is het licht-donker contrast. Het hoofd van de Madonna bevindt zich net onder de horizon en tegen het donkere landschap stralen haar gelaat en haar hals een teer (ochtend-)licht uit. Boven haar hoofd zweeft een aureool, ragfijn zodat het ons niet het uitzicht beneemt op het hemelsblauwe meer achter haar en de betoverende voorjaarslucht.

De Madonna kijkt niet naar het Kind, dat - ongebruikelijk voor die tijd - niet op haar schoot zit. Ze staat als het ware buiten de drukte van kinderen en engelen. Haar blik is introvert, ernstig, maar niet zwaar. Ze zit voor een deuropening - op een drempel - met achter zich het weidse landschap, verlopend van donker naar licht. De doorzichtige voile die zachtjes om haar hoofd golft, geeft beweging aan het beeld; er waait een licht briesje.

Lippi was een leerling en bewonderaar van Masaccio, de ‘ontdekker’ van het perspectief (zie mijn blog ‘Gekke Henkie’). Maar typisch voor Lippi is de elegantie, de lichtheid van zijn figuren en zijn precieze lijnvoering. Behoedzaam, bijna aarzelend plaatst hij de figuren in hun omgeving. Zijn leerling Sandro Botticelli heeft die elegante stijl verder uitgewerkt tot een schitterende, maar in mijn ogen cerebrale vormentaal die design-achtig aandoet. Botticelli’s ‘Geboorte van Venus’ is nog steeds wereldberoemd en werd vele malen gekopieerd en geparafraseerd door kunstenaars en commerciële vormgevers.

Bij Lippi klinkt door alle stijlmiddelen heen de weemoed van een nieuw begin: wat staat er te gebeuren? Deze Lippina duikt niet halsoverkop in een nieuw avontuur, maar ze bezint zich op … ja op wat? Op het moment dat ze de drempel zal overschrijden en die stralende toekomst zal betreden.

P.S. Als onderdeel van de sollicitatieprocedure voor de functie van rondleider bij het Mauritshuis heb ik een online presentatie op mijn Youtube-kanaal gezet. Hij gaat over de taal van de handen bij Rembrandt.

maandag 21 april 2014

PESJEN - PASSIE - PASEN

In de dagen voor Pasen gonsde het woord ‘pesjen’ door de media. Wat een vreselijke klank vind ik dat toch! De ‘pè’ van pesten en de ‘sjun’ van wat? Schouderophalen of zoiets. Het fenomeen dat BN’ers met bestaande popliedjes het lijdensverhaal van Jezus naspelen (met welk doel trouwens?), terwijl een groep vrijwilligers een groot verlicht kruis door de straten draagt, tsja.

In Trouw van 17 april stond een ingezonden brief van een vrouw die vorig jaar aan die processie had deelgenomen. Ze had zich gestoord aan het gebabbel en de camerageilheid van de kruisdragers, terwijl zij zich wilde ‘bezinnen op het lijden van Christus en het lijden van deze tijd: daar waar gepest wordt op schoolpleinen, geruzied achter voordeuren en in het ergste geval gemoord’. Zij pleitte voor een stille tocht, maar ik vrees dat dat indruist tegen de passie van de deelnemers aan deze publieke liturgische viering.

Passie is het woord dat misschien wel het meest heeft te lijden gehad onder de taalinflatie die voortkomt uit het idee-fixe van zelfrealisatie. Vooral in het Angelsaksische consumenten-denken voert dit idee de boventoon. Als je je passie maar volgt, komt het goed. Een razend populair modern geloof.

In vroeger tijden werd het lijdensverhaal van Jezus aangeduid met het Duitse woord Passion (“pasjóon”). Dat klinkt naar klassiek geschoolde zangers. Daar moet je wel van houden en die Passions-traditie kan ook weer elitair en verstikkend zijn. Overigens gebruiken Duitsers voor het begrip passie in de zin van automatisch-goedkomende-zelfrealisatie het woord Leidenschaft.

Persoonlijk vind ik dat passiemuziek, net als veel klassieke muziek overigens, altijd gaat over leven én dood. Bij Bach heel vaak in de troostende driekwartsmaat. Popmuziek is volgens mij toch meestal een ‘viering van het leven’ in een dampende procreative vierkwartsmaat. Met een pathetische Carré-galm zingen over liefde en dood maakt een liedje nog niet diepzinniger.

Iedere tijd z’n eigen pesjen, zou je kunnen zeggen. Ik was als puber erg onder de indruk van de hippe Judas en de swingende discipelen in Jesus Christ Superstar. Maar ja, die rockopera had nog iets rebels. De Pesjun leunt zwaar op deze illustere voorganger, maar is vooral gestileerd als massa-evenement voor het hele gezin. Een formule die in bijvoorbeeld het Dolfinarium niet zou misstaan.

Afijn, met Pasen is het allemaal volbracht.

vrijdag 11 april 2014

NAAM & TOENAAM

Een bedrijf dat betrouwbaar wil overkomen, zou ik aanraden een dubbele naam te kiezen met daartussenin het &-teken. Dat geeft de indruk van een oude band tussen twee families, een solide vertrouwensbasis die zich over generaties uitstrekt. Het leunt ook aan tegen voorname adellijke families, die - uiteraard zónder het &-teken -  van oudsher dubbele namen voeren.

Een van de mooiste dubbele bedrijfsnamen die ik onlangs zag was Koridon & Rijerse (schilders). Deze naam roept het perfecte taalgevoel op: Koridon en Rijerse klinken allebei chique, dus het moet wel een kwaliteitsschilder zijn. Bovendien is de klankkleur goed gekozen; de Franse ò’s uit Koridon voor het gedetailleerde schilderwerk en Rijerse voor de brede kwaststreek.

Dubbele namen hebben nog een effect; ze vestigen zich in het collectieve geheugen als unieke bedrijven. In Amsterdam was heel lang boekhandel Langkamp & Brinkman gevestigd, een kwaliteitsboekhandel. Ik herinner me hoe aan de planken kleine strookjes velours hingen om het stof te weren op de plank eronder. Broekmans & Van Poppel is nog steeds dé muziekzaak naast het Concertgebouw.

Maar ook Gunters & Meuser (ijzerhandel, voor o.a. uw hang- en sluitwerk) is een onverbrekelijke combinatie. Rath & Doodeheefver, tot 1998 een begrip op behanggebied. Vroom & Dreesman, behoeft geen toelichting. Het verdient aanbeveling om de naam met de meeste lettergrepen als laatste te plaatsen, om te eindigen met de meest beweeglijke naam. Alleen Van Gend & Loos zondigt tegen deze regel, maar dat is begrijpelijk. Een vervoersbedrijf vertrekt van Gent en gaat dan ‘los’.

Een heel grappige naam is koffiehuis Kanis & Meiland, op het KNSM-eiland in Amsterdam. Een vette knipoog naar ‘doe-maar-gewoon’ Kanis & Gunnink.

Bijzonder aan al deze combinaties is ook het &-teken. Officieel heet dit teken een ampersand. Dat klinkt vrij stroef, als een samenvoeging van amper en per se. Het is juist een heel zwierig teken dat je in één beweging van rechts naar links schrijft. Ook grafisch vormgevers leven zich graag uit op de ampersand; er bestaat een wereld aan vormgevingsideeën voor dit teken.

Artistieke duo’s tooiden zich ook nog wel eens met een dubbele naam, maar dan vaak de voornaam: Bassie & Adriaan, Johnny & Rijk en natuurlijk Sonny & Cher. Die laatste twee zingen elkaar toe dat naam & toenaam elkaar altijd zullen hebben.I got you babe.



maandag 31 maart 2014

DROEG DROEGA

Het gevoel van taal wordt voor een groot deel bepaald door de klank, is mijn vaste overtuiging. ‘Zee’, ‘moeder’, ‘rups’;  al die klanken drukken een karakteristieke eigenschap uit van wat ze betekenen: uitgestrektheid, omhulling, een grappige beweging.

Onderzoekers van de Linguistic Society of America hebben aangetoond dat klank ook belangrijk is voor het aanleren van woorden bij kinderen. Belangrijker dan de betekenis van een woord. Zij deden hun onderzoek in Dagestan, of all places. De taal die daar wordt gesproken is het Tsez. In die taal worden zelfstandige naamwoorden in een aantal klassen onderverdeeld. Zo zitten alle dieren in klasse drie en de helft van de woorden die met een ‘r’ beginnen in klasse vier. In elke klasse krijgt het bijvoeglijk naamwoord een andere vervoeging. Bijvoorbeeld het woord igoe = goed. Een goede kat is ‘bigoe kétoe’ en goede soep is ‘rigoe tsjorpa’.

De onderzoekers verzonnen een aantal nieuwe woorden in het Tsez en lieten proefpersonen zinnen formuleren waarin ze een bijvoeglijk naamwoord bij het nieuwe woord moesten plaatsen. De proefpersonen wisten wat het woord betekende, maar niet in welke klasse het woord hoorde. Als het nieuwe woord een dier was, was het niet moeilijk: vervoeging volgens klasse drie. Als het met een ‘r’ begon, was het waarschijnlijk een klasse vier-woord. Als het nieuwe woord een dier was en met een ‘r’ begon, kozen volwassenen voor klasse drie. Kinderen daarentegen gingen op de klank af en deelden het woord in in andere categorieën dan ze op grond van de betekenis zouden hebben moeten doen.

Hiermee hebben de onderzoekers aangetoond dat kinderen bij het aanleren van nieuwe woorden meer afgaan op de klank dan op de betekenis van een woord. Lijkt mij heel plausibel. En ik denk dat de klank van een woord ook bij volwassenen nog steeds de ‘betekenis’ bepaalt. Wat is bijvoorbeeld het meest aaibaar; een kat of een poes?

Wat ik opvallend vind aan dit onderzoek is dat de Amerikaanse onderzoekers het zo ver van huis hebben gezocht: Dagestan, ingeklemd tussen de Kaspische Zee aan de ene zijde en ‘kruidvaten’ als Georgië en Tsjetsjenië aan de andere zijde. Het rapport is van half maart, dus ik neem aan dat het onderzoek stamt uit de tijd van voor de Krimcrisis. Ik vraag me af of dit onderzoek nu, met de verhevigde Koude Oorlogretoriek, wel had kunnen plaatsvinden.

En toch, het Russisch heeft zo’n mooi, verzoenend woord voor ‘elkaar’: droeg droega. Klinkt als twee figuren die elkaar omhelzen. Mogen de Russen en de Oekraïners dit heel veel tegen elkaar zeggen. Misschien komen ze er met elkaar dan uit. Droeg Droega.

vrijdag 21 maart 2014

GEKKE HENKIE

In de cursus Symboliek in de Kunst die ik volg kwam onlangs de renaissance aan bod, de wedergeboorte van de klassieke kunst en in mijn ogen de geboorte van het moderne bewustzijn. Het perspectief deed zijn intrede: ik ben hier en het verdwijnpunt is daar. Niet langer ga je op in de middeleeuwse, verticale en “perspectiefloze” ordening, waarin alles tot in de meest absurde en triviale details is vastgelegd (St. Agatha, de heilige die haar afgesneden borsten op een schotel bij zich draagt en daarmee de beschermheilige wordt van de klokkengieters), maar er is een wereldordening waar je tegenover kunt staan, waar je in verder kan, naar de horizon.

Pioniers van dit nieuwe perspectief in de schilderkunst waren de vijftiende-eeuwse Florentijnen Masaccio en Uccello. Hun wellicht wat onbeholpen stijl doet verrassend modern aan. Masaccio’s fresco ‘De Cijnspenning’ (zie hierboven) geldt als een van de schoolvoorbeelden van vroege perspectivistische renaissancekunst. Tijdgenoten van Masaccio waren onder de indruk, maar ook ik vind het een prachtig en eigentijds schilderij. De monumentaliteit van de driedimensionale figuren, de architectuur en het landschap, de ernst van de handeling die contrasteert met de lichte kleuren, en het wenkende perspectief van de lucht achter de bergen hebben nog steeds een intense zeggingskracht.

Het grappige is dat de geometrisch aandoende constructie van het fresco - perspectiefleer was een exacte wetenschap - haaks staat op de naam van de schilder. Masaccio heette voluit Tommaso di Ser Giovanni di Simone. Tommaso werd verkort tot ‘Maso’ en er werd de lichtelijk spottende uitgang ‘-accio’ aangeplakt. Zijn naam betekent zoveel als slordige, of onhandige Maso. Zoiets als gekke Henkie dus. Of in dit geval rommelige Tommie. Maar hoewel het misschien in zijn atelier een grote bende was, waar je je nek brak over schildersattributen, schiep de kunstenaar een transparante, strak geordende wereld.

Een tijdgenoot van Masaccio, die eveneens zijn levenswerk maakte van het leren beheersen van perspectief, was de schilder Paolo Uccello. Ook dat is een bijnaam. Eigenlijk heette hij Paolo di Dono, maar omdat hij zo graag vogels schilderde, werd hij Paul Vogel (= Uccello) genoemd. Uccello is minder beroemd dan Masaccio, maar op mij maakt zijn werk minstens evenveel indruk door de moderniteit ervan. Zijn leven lang heeft Uccello geworsteld met het (vogel)perspectief. Volgens de destijds geldende normen van de esthetiek was hij maar een dilettant, maar zijn werk is overweldigend en zeer modern.

Een van zijn mooiste scheppingen is het bijna surrealistische fresco ‘De Zondvloed’ (zie hierboven). Net als Masaccio beeldt Uccello meerdere episoden van het verhaal tegelijk af, met toch maar één verdwijnpunt. In ‘De Zondvloed’ wordt dit punt geaccentueerd door de enorme wanden van de ark die twee keer wordt afgebeeld, links tijdens de zondvloed en rechts direct na het droogvallen.

Tussen de beide arken, in de storm en het onbarmhartige licht, verkeren mensen in doodsnood (behalve de serene Noach). Er drijven lijken, huisraad, een boom wordt door de bliksem gespleten. Mensen zoeken een veilig heenkomen en op de voorgrond staat een man met een typisch Uccello-attribuut om zijn hals: een zwart/wit-geblokte mazzocchio, een tulband-achtige hoofdtooi die hier in de paniek als een soort reddingsboei om de hals van de man hangt. Huiveringwekkend … en zes eeuwen oud.

dinsdag 11 maart 2014

OPAAL

In dit weelderige voorjaar moet ik vaak denken aan het prachtige gedicht van Ida Gerhardt, dat al jaren aan de muur hangt op een oud kalenderblad met een afbeelding van een schilderij van Jan Voerman:

Herkenning

't Wordt voorjaar langs de IJssel bij Veecaten.
Wolken en licht, in wisselende staten,
scheppen een Voerman: een opalen zwerk
dat hemels is en Hollands bovenmate.

Het is bijzonder dat dit gedicht ‘Herkenning’ heet en niet ‘Voorjaar’. Het gaat om de herkenning van de sfeer, de breking van het licht, het openbreken van de lente. Je herkent de lucht, de wolken, wit en grijs en dicht, en de ijle sluier wit die voor het blauw hangt. Hollandse luchten, die door IJsselschilder Jan Voerman vaak zo dramatisch en toch verstild zijn weergegeven.

Dichteres Ida Gerhardt heeft in haar werk het IJssellandschap en het ‘Hollandse licht’ veelvuldig bezongen. Het mooiste woord dat ze in dit gedicht gebruikt voor de lucht is ‘opaal’. Een opalen zwerk, een melkachtig witte hemel. Melkachtig, dus niet kalkachtig, maar wit met een diepte van blauw.

Opaal is een edelsteen die allerlei kleuren kan vertonen, afhankelijk van de breking van het licht. Als klank, met die O, P en A achter elkaar, springt het woord open en dijt het langzaam uit in de L. Gerhardt koestert het woord en plaatst het heel zorgvuldig in dit gedicht.

In een ander gedicht beschrijft ze hoe een woord ‘te vondeling’ wordt gelegd bij haar en hoe zij er dan voor moet zorgen:

Biografisch I

De taal slaapt in een syllabe
en zoekt moedergrond om te aarden.
Vijf jaren oud is genoeg.
Toen mijn vader, die ik het vroeg,
mij zeide: 'dat is een grondel',
- en ik zàg hem, zwart in de sloot -
legde hij het woord in mij te vondeling,
open en bloot.
Waarvoor ik moest zorgen,
met mijn leven moest borgen:
totaan mijn dood.

Een grondel is een zoetwatervisje. Maar de strekking van het gedicht is dat woorden aan je toevertrouwd kunnen worden en dat je ze vervolgens moet koesteren en goed tot hun recht moet laten komen. Dat geldt wat mij betreft voor iedereen, maar alleen een dichteres als Ida Gerhardt kan het zo fenomenaal benoemen én toepassen.

zaterdag 1 maart 2014

HET RUIKT LTPIT

Hoe ruikt iets? Meestal gebruiken we woorden die verwijzen naar een substantie, een gerecht, een natuurproduct. Het ruikt naar kaneel, naar lelietjes-van-dalen, naar natte hond. We gebruiken altijd een omschrijving, soms een heel lange. Het ruikt naar de zee. Het ruikt naar de koninklijke paardenstallen. Het ruikt naar de goedkope aftershave van de rij-instructeur die als standaardgrap had: ‘Te laat, te laat, zei Winnetou, het zaad is reeds naar binnen toe.’

Heel lang werd gedacht dat mensen simpelweg geen woorden konden vinden om geuren te benoemen op de manier zoals je bijvoorbeeld kleuren aanduidt. Rood, groen, blauw; het zijn abstracte en duidelijk afgebakende begrippen. Er was zelfs een wetenschappelijke ‘verklaring’ voor het onvermogen geuren te benoemen; er zou geen verbinding bestaan tussen het hersengebied dat verantwoordelijk is voor de taal en het hersengebied van de reukzin.

Twee taalwetenschappers – een van de Radboud Universiteit Nijmegen en een van de Lund University Sweden -  hebben aangetoond dat dat een verkeerde aanname is. Zij ontdekten dat mensen die Jahai spreken, een taal die gebruikt wordt in het grensgebied van Maleisië en Thailand, heel goed in staat zijn om geuren aan te duiden met enkelvoudige abstracte woorden. De woorden vallen in twee categorieën uiteen; ze zijn aangenaam of ze zijn gevaarlijk.

Woorden voor aangename geuren zijn bijvoorbeeld Ltpit: geurig als bloemen, parfums, beermarter, Tsrngir: geroosterd eten, Tsungus: lekker, eetbaar ruiken als klaargemaakt eten, snoep. Minder aangenaam is Hagèt: poep, rottend vlees, garnalenpasta, Pkoes: schimmelig ruiken, bijvoorbeeld oude hutten, paddestoelen, oud eten, Tsngès: benzine, rook, vleermuizenpoep, of Pkih: bloed, rauwe vis, rauw vlees.

In een vergelijkend onderzoek lieten de wetenschappers tien Amerikaanse mannen en tien Jahaise mannen dezelfde geurstrips ruiken en benoemen. Amerikanen kwamen met omslachtige antwoorden waarin ze zochten naar de juiste beschrijving (‘Ik weet niet, zoet. Het lijkt op de kauwgum die je vroeger had, Big Red of zoiets. Kan dat? Ja, Big Red kauwgum.’) Terwijl de Jahai gewoon zeiden: ‘Ltpit.’ Over kleuren waren beide onderzoeksgroepen even kernachtig (dus ‘groen’ en niet ‘een graskleur’).

De onderzoekers concluderen dat het onvermogen geuren te benoemen geen biologische oorzaak heeft maar een culturele. Groei je op met een taal die een vocabulaire heeft voor geuren, dan kan je met die woorden lezen en schrijven. Ik vraag me of een Jahai die in een lift stapt die net is verlaten door een zwaar geparfumeerde dame dan ook zou spreken van een ‘ltpitte lift’.

En misschien hebben de Jahai als de geurequivalent voor een zwartkijker wel een hagètruiker. Een ltpit toekomst is rooskleurig. En een pkih krijger, daar moet je voor uitkijken.