Zoals Swiebertje voor eeuwig de lach aan z’n kont heeft
hangen, zo sleept Mark Rothko voor eeuwig de religie achter zich aan. Daar
werkten ze overigens allebei hard aan, Swiebertje aan oud-Hollandse ‘edelachtbare’-humor,
Rothko aan alles overstijgende spiritualiteit, die je ten deel valt als
je zijn kunst tot je neemt.
In de entertainmentindustrie is het hoogst haalbare dat een
artiest het publiek precies geeft wat het wil. Een lach en een traan, daar
betaal je tenslotte voor. Maar in de kunst wil ik graag zelf uitmaken hoe ik
iets ervaar. Toch wordt in de Rothko-marketing meestal spiritualiteit als entertainment-troef
ingezet: Zoek je spiritualiteit? Kom naar Rothko.
De bezoeker aan de Rothko-expositie in het Haagse Gemeentemuseum
wordt lekker gemaakt met teksten als: “Een
overweldigende emotionele ervaring, voor zowel de kunstenaar als het publiek
was voor hem de sublieme vorm van inspiratie, een aan het religieuze grenzend
gevoel. ‘Mensen staan voor mijn schilderijen te huilen, omdat ze dezelfde
spirituele ervaring hebben als ik had, toen ik het schilderde’.” Tissues mee
naar het museum dus.
Kunstpausen en dito hogepriesters storten zich gretig op die
heilsleer. Neem Joost Zwagerman: “We zien het grootste, het sacraalste, het monumentaalste,
het subliemste. En tegelijkertijd is er het besef dat de kunstenaar wenst dat
we worden omhuld door het teerste, warmste, ijlste, stilste, ja, het
menselijkste wat de kunst kan voortbrengen.” Nu heb je wel een paar tissues nodig om al
die -ste’s van je gezicht te vegen.
Van Rothko mochten er geen woorden aan zijn werk gewijd
worden. We mochten zeker niet spreken van kleuren. En dat vind ik, ondanks haar
absurde stelligheid, een interessante opmerking. Uiteraard kijkt een mens naar
kleuren, en zeker in schilderijen die alleen uit vlakken bestaan. Het wordt bij
Rothko juist interessant als je de kleuren probeert te benoemen. Je ziet nooit
één kleur, maar altijd een kleur aan de oppervlakte waar veel andere kleurlagen
doorheen schemeren.
Het meest fascinerend vind ik de overgangen tussen de
kleurvlakken. De randen van Rothko, zal ik maar zeggen. Vooral in zijn vroege
werken zijn die randen nooit scherp, maar altijd ijl, rafelig, diffuus en
bestaan ze uit de talloze kleuren die in de onderlagen zitten. Die ijle overgangen maken dat zijn
kleurvlakken zweven, er is geen diepte. Daarin zit volgens mij de
aantrekkingskracht van de werken van Rothko.
Rothko wilde dat je met je neus op het doek ging staan om er helemaal in op te gaan. Zie je ook die duizendvoudige kleurnuances beter. Maar de suppoosten in het Gemeentemuseum denken daar anders over, dus - mochten de waterlanders komen - het wordt een wat afstandelijke huilbui.
Rothko wilde dat je met je neus op het doek ging staan om er helemaal in op te gaan. Zie je ook die duizendvoudige kleurnuances beter. Maar de suppoosten in het Gemeentemuseum denken daar anders over, dus - mochten de waterlanders komen - het wordt een wat afstandelijke huilbui.