maandag 21 juli 2014

HOE HEET

Vakantie. Wat ligt er nog op de plank aan blog-onderwerpen? O ja, mussen. Mussen die alles en groupe doen, en met drie lettergrepen: fladderen, kibbelen, peuzelen, nestelen, badderen. Daarom hebben ze waarschijnlijk zo’n goede pers: het zijn gezelligerds, die huismussen.

Dat is wel eens anders geweest. In de Griekse oudheid waren de mussen gewijd aan Aphrodite vanwege hun – volgens de Grieken – ontembare libido. Mussenvlees en –poep golden als lustopwekkend: een glaasje wijn met mussenpoep was het Griekse Viagra.

In de Middeleeuwen hadden mussen helemaal een slechte naam. Volgens de legende brachten ze de spijkers waarmee Jezus gekruisigd zou worden – die door zwaluwen waren verstopt -  weer terug. Als straf werden de mussenpootjes aan elkaar gebonden met een onzichtbaar touwtje waardoor ze alleen nog maar kunnen hippen.

Tegenwoordig vallen op gloeiend hete zomerdagen de mussen dood van het dak. Zegt men.

Een ander zomeronderwerp is embonpoint. Ik werd geïnspireerd toen ik een bootje zag dobberen op een waterplas met onderuitgezakt aan het roer een man in een korte broek met een flinke, bruine buik erboven. Embonpoint, de vergoelijkende term voor wat op heel veel stranden over zwem- en bikinibroeken heen hangt; een dikke rol buikvet. Het komt van het Franse ‘en bon point’, in goede conditie, en wordt bijna liefkozend gebruikt. Als een onsympathiek persoon dik is, spreek je eerder van vetkwab.

In de ‘Camera Obscura’, het magnum opus uit 1839 van Nicolaas Beets, dat hij schreef onder het pseudoniem Hildebrand, komen beide zomeronderwerpen samen in het verhaal ‘Een oude kennis. Hoe warm het was en hoe ver’
‘Het was een brandendheete vrijdagachtermiddag in zekere Hollandsche stad: zoo heet en zoo brandend, dat de mosschen (mussen, HvdG) op het dak gaapten, ’t welk op gezag der Hollandsche manier van spreken, de grootste hitte is, die men zich voor kan stellen.

Bij eene dergelijke weersgesteldheid  heeft men waarlijk te weinig medelijden met dikke menschen. Wààr is het, dat zij u dikwijls warm en benauwd maken, als ge u door bedaardheid en kalmte nogal schikken kunt in de hitte, door bij u te komen blazen en puffen en eene onweerstaanbare aanvechting te doen blijken om hun das los te maken, terwijl zij u met uitpuilende ogen aankijken; maar ook – de schepsels hebben het te kwaad.
Dikke mannen en dikke vrouwen van dit wereldrond! hetzij gij in de laatste jaren uwe knieën en voeten nog hebt kunnen zien, of dat gelukkig punt van zelfbeschouwing reeds lang hebt moeten opgeven! wie ter wereld met uw embonpoint, uw presentie, uw corpulentie spotten moge – in Hildebrands boezem klopt voor u een medelijdend hart.’

Vvvvaakantiehhh…

foto: http://slikopdeweg.blogspot.nl/search/label/Mus


vrijdag 11 juli 2014

DE GROTE KLINKERVERSCHUIVING

In zijn onvolprezen rubriek ‘taal’ in Trouw besteedde oud-hoofdredacteur Jaap de Berg onlangs aandacht aan de uitspraak van het Middelengels van de Canterbury Tales. Dit verhalende gedicht van Geoffrey Chaucer uit de veertiende eeuw geldt als een van de hoogtepunten van de Engelse literatuur. De Berg gebruikte de openingszin van het magistrale werk als voorbeeld van de tijdgebondenheid van uitspraak van klanken.

De eerste zin is als volgt: ‘Whan that Aprille with his shoures soote/ the droghte of March hath perced to the roote.’ In vertaling: ‘Wanneer april met zijn zoete regenbuien de droogte van maart tot in de wortel heeft doordrongen’. De uitspraak van deze zin is niet volgens de huidige Engelse regels, maar meer op z’n Nederlands. De a van whan, that en hath als in appel, de A van Aprille als in aardappel, de oo van soote en roote als in roos, de ou van shoures als de oe van zoet.

Het Engels werd toen veel meer ‘continentaal’ uitgesproken en is pas na Chaucers tijd gaan klinken zoals het nu klinkt. Taalhistorici noemen dat the Great Vowel Shift, de Grote Klinkerverschuiving. Ook in onze tijd is er in het Nederlands een klinkerverschuiving gaande. De ei /ij wordt steeds meer uitgesproken als aai, de ui wordt een au, de au/ou wordt aauw.

De Nederlandse taalkundige Jan Stroop heeft dit fenomeen een aantal jaren geleden onderzocht. Hij noemde deze uitspraakvariant Poldernederlands. Hij schreef er een boek over en op zijn website verzamelde hij geluidsfragmenten. Opvallend is dat vooral jonge, hoogopgeleide vrouwen deze uitspraakvariant bezigen. Onafhankelijk van hun geografische afkomst spreken ze Poldernederlands. Ook de omroepster op het station informeert reizigers dat ‘de traain naar Laaiden vertrekt van spoor neigen over vaaif minuten’.

Op zijn website ontvouwt Stroop daarover de volgende theorie: ‘Dat vrouwen vooroplopen in het spreken van Poldernederlands heeft, denk ik, te maken met recente maatschappelijke ontwikkelingen, die weer het gevolg zijn van economische factoren, groeiende welvaart voor velen, mogelijkheden tot ontplooiing voor iedereen. De groep die daar het meest van profiteert en ook wil profiteren is de groep die vanuit een achterstandspositie komt: jonge vrouwen.’

Taalkundig gesproken kenmerkt het  Poldernederlands zich door een verwijding van de diftongen (tweeklanken: ei, ui en au). Dat wil zeggen dat de stand van tong en onderkaak lager is dan bij de diftongen van het ABN. Een wijdere mond dus. Mond waaid oupen. De grote klinkerverschuiving van nu hebben we te danken aan jonge vraauwen.