zaterdag 31 augustus 2013

GETAALDE SPIEREN

In mijn sportschool hangt een plaat van ‘De oppervlakkige spieren van het menselijk lichaam’. Daarop is een man te zien die, ondanks dat hij volledig gestript is van zijn huid, martiale doch bevallige poses aanneemt die zijn musculatuur het meest tot zijn recht laten komen. De man is omgeven door een fijne wolk van woorden, de namen van de spieren, die met priemende stokjes in het smakelijk rode vlees prikken. Per spier wordt de Nederlandse naam gevolgd door de gecursiveerde Latijnse benaming, waardoor de muggenzwerm nog dichter wordt.

Veel spieren zijn genoemd naar hun functie; logisch voor een exacte wetenschap als de anatomie. De Ronde Vooroverkantelaar vind ik in die categorie de mooiste naam. Sommige namen stralen autoriteit uit, zoals de Grote Aanvoerder van het Dijbeen of de Opperarmspaakbeenspier. En natuurlijk is er de indrukwekkende Tweehoofdige Armbuiger met zijn pendant de Driehoofdige Armstrekker.

Een grote groep spieren is vernoemd naar de locatie of de aanhechtingspunten die zij verbinden, zodat je meteen weet waar je ze moet zoeken. De Voorste Oorspier, de Grote Bilspier, de Borstbeen-Sleutelbeen-Tepelspier laten aan duidelijkheid niets te wensen over. Moeilijker wordt het met bijvoorbeeld de Schaambeenkamspier of Scholspier.

In sommige benamingen zit (onbedoeld) humor, zoals in de Trompetterspier of Kleermakersspier. De pontificale spelfout in de Wenkbrouwfronser doet inderdaad even fronsen en de Tussenbeenspieren van de Hand roepen associaties op met het tussenbeense.

Onderaan die overbevolkte zwerm van spiernamen hangt de Afvoerder van de Kleine Teen. Dit spiertje doet mij denken aan het torretje uit Winnie-the-Pooh dat onsterfelijk is geworden door zijn naamsvermelding. Het torretje loopt helemaal achteraan in de bonte stoet speelgoed- en bosdieren, die in een lange rij een ‘expotition to the North Pole  ondernemen. Aangekomen bij een ‘dangerous place’  in het bos houdt aanvoerder Christopher Robin halt en zegt ‘Hush!’  tegen Pooh, die achter hem loopt. Pooh zegt ‘Hush!’ tegen Piglet, zijn achterbuurman, en zo gaat ‘Hush!’  de hele rij door tot het aankomt bij het allerlaatste dier, een van de friends-and-relations van Rabbit. 

‘And the last and smallest friend-and-relation was so upset that the whole Expotition was saying “Hush!” to hím, that he buried himself head downwards in a crack in the ground, and stayed there for two days until the danger was over, and then went home in a great hurry, and lived quietly with his Aunt ever-afterwards. His name was Alexander Beetle.’

Hij heeft een naam, dus hij bestaat.

woensdag 21 augustus 2013

VER-TAAL


“Vertalingen reduceren de wereld tot wat we al weten.” Dit prikkelende citaat staat te lezen in het artikel ‘Met woorden leer je China pas écht kennen’ dat dagblad Trouw op 17 augustus plaatste op de opiniepagina. Het citaat is afkomstig van de Duitse taalkundige Thorsten Pattberg die werkzaam is aan de Universiteit van Beijing. Zijn pleidooi om sommige Chinese woorden onvertaald te laten, wordt in dit opiniestuk verdedigd door de in Hong Kong gevestigde communicatie-specialiste Adrienne Simons.

Als voorbeeld van een niet te vertalen woord halen zij het nationale symbool van China aan, de ‘lóng’. Doorgaans wordt dat vertaald met ‘draak’, of ‘dragon’ in het Engels. In de westerse cultuur is een draak een ongewenste aanwezigheid, die te vuur en te zwaard moet worden bestreden. Beroemde drakendoders zijn Sint Joris en de voorchristelijke Siegfried. Disney heeft de draak vereeuwigd als een groen, peervormig monster met een grote neus en een opvliegend karakter, dat spreekt als een vlammenwerper. Een soort dinosaurus gone wrong.

Een Chinese ‘lóng’ is een zachtmoedig, wijs en dapper wezen. De Chinese economie weergeven als een ‘lóng’ heeft voor Chinezen een heel andere betekenis dan voor de westerse concurrent. In het internationale verkeer zou ‘lóng’ onvertaald gebruikt moeten worden om het gevoelsmatige verschil te benadrukken en de culturele vooringenomenheid van de drakendoders wat te temperen.

Volgens Simons zou ook het door de Chinese president geïntroduceerde begrip ‘Zhöngguó mèng’ onvertaald moeten blijven, al vraagt de uitspraak nog wel enige oefening. Als het al vertaald wordt dan zeker niet als ‘Chinese droom’, omdat dat onmiddellijk wordt geassocieerd met de Amerikaanse droom, die van van krantenjongen tot miljonair. Het Chinese begrip gaat om het collectief, een “herleving van China als ooit vertrapte natie.” Een betere vertaling zou zijn ‘China droom’.

Ik ben erg voor onvertaalbare exotische woorden die een heel eigen betekenis hebben. Die onvertaalbaarheid voorkomt culturele nivellering en maakt het taallandschap verrassend en spannend. En smakelijk; een kop lapsang souchong-thee smaakt veel lekkerder dan een bak ‘smoked joe’. 

zondag 11 augustus 2013

TAALBAAS

Nu pas komt me het verslag onder ogen van het symposium ‘Wie is de baas over de taal’ dat bijna twee maanden geleden werd georganiseerd door het Leiden University Centre for Linguistics. Een aantal prominente taalwetenschappers, taaladviseurs en schrijvers liet hun licht schijnen over wie (of wat) de baas is over (of van) de taal.

Twee observaties sprongen er voor mij uit. Vooral de bijdrage van Jan Renkema, schrijver van de Schrijfwijzer, sprak me erg aan. Renkema stelt dat de vraag eigenlijk moet zijn ‘Wat stuurt mijn taalgebruik?’ Om daar meteen het antwoord op te geven: ‘Mijn gewenste imago.’ Daar heb ik verder niets aan toe te voegen.

Een tweede spreker die behartigenswaardige dingen zei, was dichter Ilja Leonard Pfeijffer. “Taal is een levend wezen dat traag, maar onontkoombaar verandert door het gebruik ervan. (…) Je praat zoals de groep waar je bij wilt horen: het ‘sociolect’.” stelt hij. Grammatica is volgens hem een speeltje van de elite. De ophef rond het Koningslied ziet hij dan ook als een strijd tussen de hoge en lage cultuur. Nederlanders kunnen de normgeving in taal maar beter overlaten aan dichters, want “Nederlanders praten zoals ze dansen: zonder besef van elegantie.” De dichter daarentegen kent de taal “zoals de tuinier alle gewassen kent. Hij kent de smaken van de woorden en de kleuren van de klanken.” Mooi!

De laatste spreker, Jeroen Wiedenhof, universitair docent sinologie, verwees naar de dialoog tussen Alice en Humpty Dumpty uit Through the Looking Glass van de onvolprezen taalgoochelaar Lewis Carroll. Humpty Dumpty – het Ei op de muur – legt Alice de ijzeren regels van zijn hermetische taaluniversum uit: “When Í use a word,” Humpty Dumpty said, in rather a scornful tone, “it means just what I choose it to mean - neither more nor less.” “The question is,” said Alice, “whether you can make words mean so many different things.” “The question is,” said Humpty Dumpty, “which is to be master - that’s all.”

Hij vervolgt met: “They have a temper, some of them – particularly verbs, they're the proudest - adjectives you can do anything with, but not verbs – however, Í can manage the whole lot of them! Impenetrability! That's what Í say!” Minzaam brengt hij Alice op de hoogte hoe hij de boel managet. Nadat hij haar heeft uitgelegd dat zijn uitroep impenetrability betekent dat ze nu toch wel genoeg over dit onderwerp hebben gepraat en dat zij maar beter kan zeggen wat ze nu wil gaan doen aangezien hij veronderstelt dat ze niet de rest van haar leven hier wil blijven stilstaan, zegt hij: “When I make a word do a lot of work like that, I always pay it extra. Dát is een echte taalbaas.