vrijdag 31 oktober 2014

VAN DE RAVEN GEPIKT

Vroeger bij ons thuis was de uitdrukking gangbaar ‘van de raven gepikt’. Die werd door onze opvoeders gebruikt om in (gespeelde) verontwaardiging aan te geven dat iets te ver ging. “Ik wil die chocolaatjes wel in één keer opeten.” “Nee zeg, ben jij van de raven gepikt!” Of, als we iets deden dat de huiselijke orde dreigde te verstoren, “Ben je nou helemaal van de raven gepikt.”

Heel lang heb ik geen idee gehad waar de uitdrukking vandaan kwam. Raven waren grote zwarte vogels, grote kraaien eigenlijk. Je moest ervoor uitkijken; ze stelen (‘als de raven’), ze nemen je in de maling (als bij het schattige olifantje Dombo) en de deur van de kamer kon je in de winter niet open laten staan want “we stoken niet voor de kraaien”.

Vagelijk voelde ik dat er een verband bestond tussen deze uitdrukking en een andere zegswijze waar mijn oma ons nog wel eens mee corrigeerde. Als wij iets deden wat eigenlijk niet mocht, zei ze: “Denk erom hoor, of ik ga je rikkepikken.” Wij (met gespeelde schrik): “Nee, nee!” We bedoelden natuurlijk “Ja, ja”, want het rikkekpikken bestond daar uit dat oma met ritmisch priemende vingers in onze buik en zij prikte terwijl zij riep “Rikkepikke-rikkepikke-rikkepikke” en wij gierend en kronkelend onder het gekietel probeerden uit te komen.

Raven speelden dus een corrigerende rol in de opvoeding, hoewel ze ook een aangename ‘gevaarlijke’ charme hadden. Het was leuk om door een quasi-boze (groot-)ouder op deze manier berispt te worden. Later ontdekte ik dat de raaf een ijdeltuit is die met vleierij makkelijk is te misleiden (de fabel van de vos en de raaf). In café Het Praathuis van de Fabeltjeskrant behoorde Meneer de Raaf (Crox) samen met zijn vriend Lowieke de Vos tot de habitués van het etablissement en gaf hij sarcastisch commentaar op de gesprekken.

Dan is er natuurlijk nog de onheilspellende raaf uit het gothic gedicht The Raven van Edgar Allen Poe, die tijdens zijn nachtelijke bezoek de ik-figuur, toch al labiel door het verlies van zijn geliefde, tot waanzin drijft door voortdurend te roepen ‘Nevermore!’

Pas onlangs ontdekte ik de waarschijnlijke bron van het opvoedkundige ‘van de raven gepikt’. In het bijbelboek Spreuken worden raven opgevoerd die ongehoorzame kinderen straffen door hun ogen uit te pikken. ‘Het oog dat de vader bespot, en de gehoorzaamheid aan de moeder veracht, dat zullen de raven der beek uitpikken en de jonge arenden opeten.’ (Spreuken 30:17)

Arme raaf. Zwart en intelligent en ook nog eens heel groot. Niet hoe vogeltjes graag gezien worden, namelijk klein, kwetsbaar en schuw. Al die (verborgen xenofobe) angsten bij klagers over zwarte vogels als kraaien, kauwen en raven zouden er eens goed uitgerikkepikt moeten worden.


dinsdag 21 oktober 2014

ICONOKLETS

In de rubriek ‘taal’ in Trouw plaatst redacteur Ton den Boon regelmatig stukjes over nieuwe taalmodes. Hij gebruikt de term taalmodes niet, maar hij signaleert nogal eens dat bepaalde uitdrukkingen plotseling vaak opduiken. Zo zie ik, sinds Den Boon er een aantal maanden geleden in zijn column aandacht aan besteedde, overal mensen aan de keukentafel zitten. Privé of voor zorgverleningsoverleg of anderszins.

Kortgeleden schreef Den Boon over het woord ‘iconisch’. Als bijvoeglijk naamwoord van icoon wordt ‘iconisch’ gebruikt om aan te geven dat een verschijnsel, een persoon of een voorwerp de representant bij uitstek is van een stijl of een genre. Door dit woord te gebruiken laat de spreker zien dat hij op de hoogte is van die stijl of het genre en dat hij weet wat daarvan de meest zuivere representatieve vorm is.

Zo sprak Peter van der Lint, de opera-recensent van Trouw, over “een van de meest iconische en spectaculaire scènes in de wereld van de opera” toen hij op de zelfmoordscène doelde van titelheldin Tosca uit de gelijknamige opera van Puccini. Zij springt van de Engelenburcht in Rome. Inderdaad verenigt deze daad veel opera-elementen in zich: drama van het grote gebaar, tragisch einde van de heldin en het aanschurken tegen de Heilige Roomse Kerk. Een schoolvoorbeeld van opera, zou je kunnen zeggen.

‘Iconisch’ is extatischer. En er hangt iets exclusiefs rond dit gebruik van het woord ‘iconisch’; alleen ingewijden in de wereld van het icoon zullen beamen dat dit inderdaad iconisch is. Buitenstaanders (ongelovigen) zijn zich vaak niet bewust van de iconiciteit van het bedoelde tot zij er door kenners op gewezen worden. Met het woord geeft de gebruiker aan dat hij ergens bij hoort, een bepaald geloof aanhangt, zich onderscheidt van de ongelovigen.

Als bijvoeglijk naamwoord is het waarschijnlijk komen overwaaien uit het Amerikaans. Iconic is een mooi woordbeeld, maar het klinkt als I conic, de eerste persoon enkelvoud van to conic; ergens de exclusiviteitsstatus aan toekennen. In het Nederlands klinkt het als de dunne variant van een kegel (een i-conisch gebouw). Het woord staat nog niet in de Dikke Van Dale, maar volgens Ton den Boon, tevens hoofdredacteur van de Van Dale, burgert het snel genoeg in om opgenomen te worden.

Wel in de Van Dale staan iconografisch (beschrijving van de voorstellingen die op een bepaald onderwerp betrekking hebben), iconologisch (leer van de zinnebeelden) en voor mij het allermooiste woord: iconoclastisch (de beeldenbrekerij). ‘Iconoclástisch’; je hoort ze op de plavuizen stukvallen. Páts!

zaterdag 11 oktober 2014

GEWEEN EN TANDENGEKNARS

De verschijning van de nieuwste Bijbel-‘vertaling’, de BGT (Bijbel in Gewone Taal), riep uiteenlopende reacties op. Sommige mensen uitten kritiek op deze gewone-taal versie, die de Bijbel toegankelijker zou maken voor de moderne lezer. Ik reken mezelf ook tot het kamp van de critici, al ben ik geen gelovige die Gods woord in cement gegoten (of in stenen tafelen gebeiteld) zou willen zien.

In een ingezonden brief in Trouw van dinsdag 7 oktober somt theoloog Wim Jansen de ‘misverstanden’ op waarop de veronderstelling berust dat Bijbelteksten zich ertoe lenen in gewone taal omgezet te kunnen worden. Zijn sterkste argument is dat religieuze literatuur niet begrijpelijk kán zijn. Jansen: ‘Het gaat over dingen in het leven die niet te bevatten, niet te grijpen zijn. (…) De charme van Bijbelverhalen is nu juist gelegen in het huivering-wekkende, raadselachtige…’

Het is taal die beelden ­oproept, niet beschrijft. Jansen signaleert en passant ook nog dat ‘dit streven naar een begrijpelijke Bijbel ook het historiserend lezen in de hand werkt.’ Alsof alles wat in de Bijbel staat, geïnterpreteerd kan worden als een historisch kloppend feit. Armoe, zou ik zeggen, om te denken dat Mozes echt de wateren scheidde en dat de slang in het paradijs kon praten (lispelen dan toch). Leuk in Hollywood- en Disney-films, maar te schraal voor een religieuze ervaring.
  
Jansen krijgt bijval uit onverwachte hoek van columniste Nuweira Youskine, die wekelijks in Trouw als ervaringsdeskundige een bijdrage levert aan de discussie over “de islam”. Daarbij schopt ze soms gevoelig tegen schenen, van zowel gelovigen als ongelovigen. In haar column van 9 oktober stelt ze dat de Koran gelezen dient te worden in zijn geografische en historische context. En niet ‘alsof het de gebruiksaanwijzing voor een Ikea-kast is.’ Youskine citeert met instemming Wim Jansens passage over het huiveringwekkende en raadselachtige van Bijbelverhalen en stelt dat dat voor de Koran ‘net zo sterk, misschien zelfs wel sterker geldt’.

Ik ben het daar mee eens. Als de beelden uit de Bijbel en andere leidende religieuze geschriften worden geïnterpreteerd als waar gebeurd en (bijgevolg) als letterlijke instructies voor het inrichten van je leven, ontstaan er onverdraagzame, totalitaire samenlevingen. Samenlevingen in de ‘buitenste duisternis, daar zal het geween zijn en het tandengeknars.’(Mattheüs 8:12)

Afb.: Francisco José de Goya, Los desastres de la guerra, plaat 60; No hay quien los socorra (1810-1820)

woensdag 1 oktober 2014

TROCHEE-ODE

Ergens in de blonde duinen
niet zo heel ver van de zee
woonde eens een dwergenpaartje
en het heette: Piggelmee.

Mijn eerste blog vanuit mijn nieuwe woonplaats Den Haag – niet zo heel ver van de zee. Een ode aan de trochee, de combinatie van de beklemtoonde en de onbeklemtoonde lettergreep. Een ijzersterk metrum met een vitale dynamiek. Het werkt op mij zoals een draaiorgel kan werken; overdonderend levenslustig.

Het beroemde gedicht van Hieronymus van Alphen, 'De Pruimeboom', is strak in trocheeën gevat. De strekking is zwaar moraliserend, maar de aanstekelijke hoempa van het metrum maakt het grappig:

Jantje zag eens pruimen hangen,
o! als eieren zo groot.
't Scheen, dat Jantje wou gaan plukken,
schoon zijn vader 't hem verbood.
Hier is, zei hij, noch mijn vader,
noch de tuinman, die het ziet:
Aan een boom, zo vol geladen,
mist men vijf zes pruimen niet.

De trochee is een versvoet die zich goed leent voor uitroepen. Ode an die Freude! Beethoven - echt een trocheeën-man zou ik denken - heeft deze vreugde-ode van Friedrich Schiller onsterfelijk gemaakt in de Negende symfonie:

Freude, schöner Götterfunken,
Tochter aus Elysium!
Wir betreten feuertrunken,
Himmlische, Dein Heiligtum.
Deine Zauber binden wieder,
Was die Mode streng geteilt,
Alle Menschen werden Brüder,
Wo Dein sanfter Flügel weilt
.

Met de trochee kun je ook elegante bogen maken, als een hertje dat na een roffelende aanloop met prachtige zweefsprongen door de lucht vliegt: PÓM-pom-PÓM-pom-PÓM!

De Piggelmeetjes hadden in de blonde duinen een woning die reden gaf tot klagen:
Want zij woonden, vrees’lijk lot!
In een oude Keulse pot.
Dat vreselijke lot deel ik niet met ze, ik voel me meer als het zweefvliegende hertje; PÓM-pom-PÓM-pom-PÓM!