dinsdag 31 december 2013

WAT MENSEN ZEGDEN

In 2013 hoorde ik een paar keer mensen op tv iets zeggen dat mijn aandacht trok. Ze gebruikten een uitdrukking verkeerd of verhaspelden een bestaande uitdrukking. Ik vond dat opmerkelijk en grappig omdat ik (meende dat ik) de oorsprong van de verwarring kon herleiden.

Zo was er een ongeveer zestigjarige vrouw, die vrij onverwacht werd geïnterviewd door de reporter van Man bijt Hond. Ze stond te strijken toen de reporter aanbelde. De man bracht het gesprek op sociale media en vroeg of de vrouw wel eens een selfie had gemaakt. Dat was een foto van jezelf met je mobiel, legde hij uit. Nou nee, maar op aandringen van de reporter maakte de vrouw, strijkbout in de ene hand en zijn mobieltje in de andere, een selfie. Toen de reporter haar daarna het resultaat toonde en zei dat ze hem wel op haar tijdlijn kon zetten zodat mensen de foto konden liken, zei ze: ‘U spreekt akabadakra.’

Opmerkelijk is dat ze de medeklinkers in deze toverspreuk in de omgekeerde volgorde zette. Normaal (‘abacadabra’) volg je netjes de eerste vier letters van het alfabet + bra en gaat de spreuk van achter in je mond naar voren. Deze vrouw haalde de spreuk naar binnen, maar met twee keer een k en een kra op het eind werd hij misschien nog wel wat onheil-spellender.

Een andere opmerkelijke verhaspeling hoorde ik bij een Amsterdamse galeriehouder. Deze ietwat gewichtige man sprak bij een vernissage de verzamelde kunstliefhebbers toe. Hij legde uit hoe hij de kunstenares had ontdekt en in haar atelier haar grote collectie kunstwerken had bewonderd. Om die allemaal naar zijn galerie te krijgen ‘was geen kinnesinne.’ Hij bedoelde natuurlijk dat andere exotische woord – net zo onbegrijpelijk, maar met hetzelfde metrum: sinecure. Kinnesinne stamt uit het Jiddisch en betekent afgunst, sinecure (latijn: sine, zonder en cura, zorg) is oorspronkelijk een ambt waaraan geld of andere privileges verbonden zijn, maar waar geen verplichtingen tegenover staan.

En een mooi staaltje onbedoelde humor hoorde ik in een documentaire over een humanistisch geestelijk verzorger van gedetineerden. Aan het begin van zijn maandelijkse één-op-één onderhoud met een van de gedetineerden vroeg de gevangenishumanist: ‘Hoe gaat het?’ De gedetineerde antwoordde: ‘Wegens omstandigheden goed.’ Ik vermoed dat de gedetineerde met de camera erbij een goede indruk wilde maken en het in zijn ogen juiste formele antwoord gaf op de vraag. En mogelijk dat hij allerlei sociale verplichtingen voor de duur van zijn gevangenschap ‘wegens omstandigheden’ had moeten afzeggen.

Dit soort creatieve versprekingen vind ik heel boeiend. Ze drukken je weer eens met de neus op de herkomst van uitdrukkingen, maar ook op de steun die bestaande uitdrukkingen (kunnen) bieden als je je in een bepaalde situatie op een bepaalde manier wilt uiten.

Ik hoop dat ik in 2014 weer veel van dit soort “menselijke fouten” tegenkom. Mijn wens en voornemen voor het nieuwe jaar: Let There Be Love.

zaterdag 21 december 2013

PALINDROOMWERELD

Kees van Kooten schreef dit jaar het Groot Dictee der Nederlandse Taal. Dit Lingo voor gevorderden heeft nooit echt mijn belangstelling gehad; als je de correcte spelling van een woord wilt weten zoek je het op, vind ik. Kees van Kooten leek deze mening te delen. Bij De Wereld Draait Door zei hij dat hij ‘zuiver correct spellen altijd een beetje kinderachtig’ heeft gevonden.

Hij maakte zich drukker over grammaticale fouten en verhaspelingen en noemde als voorbeeld de verwisseling van ‘mits’ (= op voorwaarde dat) en ‘tenzij’ (= behalve als). Met gespeelde verontwaardiging citeerde hij een officieel bericht: ‘Er is geen kapvergunning nodig, mits de bomen op de lijst van bedreigde soorten staan.’ Leuk, maar wat (of wie) wil hij bereiken met zijn kruistocht tegen dit soort taalverhaspeling? Mits en tenzij zijn lastige woorden, ik moet ook altijd even nadenken voor ik ze gebruik.

Van Kooten  - die ik vroeger enorm bewonderde -  werd zelfs moralistisch toen hij, Confucius citerend, zei dat er geen vaste waarden ontstaan als taal niet correct gebruikt wordt. Ik vrees dat hij het over de vaste waarden had van zijn generatie. De side-kick van dwdd die avond was BNN-verslaggever en jonge branie Filemon Wesselink, die behoedzaam weerwoord bood aan Van Kootens philippica. Ruimhartig riep Van Kooten dat taal natuurlijk in beweging is en jongerentaal, straattaal; het was allemaal prachtig.

Volgens mij betekent dat dat de door Van Kooten gekoesterde waarden in beweging zijn. Taal schept geen waarden; het is er een uiting van. In weerwil van zijn joyeuze ruimhartigheid in dwdd, voelde Kees van Kooten zich een paar dagen later toch geroepen stelling te nemen tegen de verkiezing van het woord selfie als woord van het jaar 2013. Hij sprak van een ‘kruispunt’ nu voor het eerst een Engels woord als Nederlands woord van het jaar is gekozen. Alsof we voor een belangrijke beslissing staan en dreigen de verkeerde afslag te nemen.

Het Nos-journaal confronteerde Van Kooten met een jonge, eigentijdse vrouw die fervent selfie-maakster was. Van Kooten bood haar zijn alternatief ‘otofoto’ aan en wees haar er ten overvloede op dat je het woord twee kanten op kan lezen. Zij nam beleefd (!) notitie van zijn alternatief en zei dat ze het in haar hashtag zou zetten. Opeens zag ik Van Kooten als een deerniswekkende colporteur (met vieze-man-trekjes) van waarden die niet meer passen bij deze tijd. Daar stond hij met zijn palindroom otofoto, op het punt de verkeerde afslag te nemen.

Net als Van Kooten ben ik ook heel gevoelig voor taalverhaspelingen en gelukkig weet hij er met veel humor op te reageren. Maar daaronder zit een moralisme waar je de verhaspelaars zeker niet mee bereikt. Hoe leuk en scherpzinnig ook, otofoto is niet meer van deze tijd. Je krijgt er eerder een eibofobie van (= angst voor palindromen).

woensdag 11 december 2013

CENTRIPETALE TAAL

Wat is er toch zo anders aan het Vlaams? Kortgeleden was ik een lang weekend in Leuven en hoewel dat een moderne en levendige universiteitsstad is, werd ik toch continu getrakteerd op de bolvormige, introverte klanken van de gesproken en geschreven taal.

Het begon al met de treinreis; het boemeltje van Mechelen naar Leuven stopte wel een keer of acht op stations met vaak onverharde perronnetjes, met schilderachtige plaatsnamen als Wijgmaal, Hambos, Wespelaar en Muizen. In het Vlaams heb je de prachtig beeldende uitdrukking ‘er vanonder muizen’ voor er stiekem vandoor gaan.

Een nieuw modewoord, mogelijk een invloed van al het ‘schoon volk’ dat aan de Katholieke Universiteit Leuven studeert, was ‘mercikes’; een vlot bedankje uitgesproken door horeca- en winkelpersoneel. Nieuw, maar toch heel Belgisch.

Op menukaarten prijken woorden als stoemp (stamppot), witloofrolletjes met hesp (ham), of pijpajuin (bosuitjes). In eetcafé Het Moorinneken, mijn favoriete pleisterplaats aan de Grote Markt, klonken de geanimeerde gesprekken van de locals rond, huiselijk, centripetaal. ‘Ge vergeet uw klakske (= pet).’ ‘We bollen het af om kwart na zes (= we stoppen om kwart over zes).’ ‘Tot genoegen’ (beleefde afscheidsgroet).

Ook op straat word je omgeven door teksten die, hoewel bedoeld om je consumentengedrag aan te sporen, toch iets introverts hebben. Er reed me een bestelauto voorbij van Droogkuis Sneeuwvlokje, Kwaliteitsvolle Textielreiniging (stomerij Sneeuwvlokje). Een snackbar voor studenten heet ‘t Vorkske. En zelfs de graffiti heeft iets ronds. ‘Gene Zever, Mol De Wever!’ stond er op een muur gekalkt, een oproep om Bart De Wever, de voorman van de populistische Nieuw-Vlaamse Alliantie, uit te schakelen.

Het bijzondere van Vlaams is voor mijn taalgevoel de “richting” van de taal. De taal is veel meer dan Nederlands gericht op een binnenwereld. Een huis, een innerlijk, een achtertuin, een regio. Niet voor niets heet de populairste Vlaamse soap ‘Thuis’. Een aantal jaren geleden zag ik op de plastic tassen van een grote Belgische supermarktketen staan ‘tevreden weer naar huis’. Wel wat anders dan bijvoorbeeld ‘ik ben toch niet gek’.

Die gerichtheid op het innerlijk, dat centripetale, is niet per se behoudend of reactionair. Het is eerder een restant van een mystieke houding; de binnenwereld is een hof die je moet verzorgen, zodat er grote dingen kunnen gebeuren. Die grote dingen in de besloten binnenwereld kunnen gruwelijk ontsporen, zoals bij Dutroux, maar er kan zich ook iets bovenaards openbaren, zoals de Oer-Vlaamse schilder Roger Raveel laat zien. Zijn binnenwereld is een simpele achtertuin waarin in een flits witte open vormen ontstaan. Belgisch Surrealisme.

afbeelding: 'De wandeling', Roger Raveel

zondag 1 december 2013

DE KRACHT VAN SINTERKLAAS


Het geheim van een goed Sinterklaasgedicht is volgens mij niet het rijm, maar het metrum. Zoals bij alle vormen van light verse, is het metrum het middel waarmee je de lezer op een aanstekelijke manier op sleeptouw neemt. De grootmeesters van de light verse zijn natuurlijk Drs P., Annie M.G. Schmidt en Kees Stip. Onder het pseudoniem Trijntje Fop maakte Stip de mooiste dierengedichten, met telkens een solide metrum en rijmschema:
Op een jachthond
Een jachthond in de buurt van Bonn
las altijd Goethe als hij kon.
‘Zo leert men langzaam’, sprak het beest,
‘het vlees bedwingen door de geest.
Maar als ik meemag met de meute
ben ik het allemaal vergoethe.’

Net als veel kinderliedjes loopt dit gedicht als een lekker metrumtreintje, dat je hakke-hakke, puf-puf vrolijk door de anekdote voert.  Het strakke aabb-rijmschema zorgt ervoor dat aan het eind van elke even zin je met spanning wacht op de verrassing van het rijmwoord. Vol verwachting klopt ons hart, wie de koek krijgt, wie de … gard. 

Met ‘vergoethe’ toont Kees Stip natuurlijk zijn grote klasse. Maar als dilettant/Sinterklaas-dichter mag je wat mij betreft ook af en toe een bestaand woord net iets verbouwen tot het min of meer rijmt. Het metrum is de taart, het rijmwoord de kers erop. 

Ik heb mij als oprechte dilettant door Stip laten inspireren:
Sint keek laatst in het grote boek
en mompelde een varkensvloek:
‘Wel potverpielekenspietietie!
Mijn oog valt hier op een notitie
die mij de oude bol doet suizen:

Sint prevelde: ‘Dat is voorwaar
een mooi en genereus gebaar.’
Hij sloot verheugd het grote boek
en ging zacht neuriënd op zoek
naar een toepasselijk cadeau


Voor het échte werk, hier nog een Trijntje Fop:
Op een schimmel
Een schimmel waar de Sint op zat
sprong opgewekt van plat tot plat.
‘Een vrome stad, zo sprak het dier,
er staan wel honderd kruisen hier.
Mijn zoon, sprak toen de Sint gedragen,
de meeste zijn door mij geslagen.


[Kees Stip, Het Grote Beestenfeest, De beste Trijntje Fops aller tijden, Uitgeverij Prometheus, 2009]