Het is al meer dan een week geleden, de dag van nationale
rouw; de collectieve inspanning om de gruwel van de vliegramp in Oekraïne een
plaats te geven in ons leven. Nieuwe rampbeelden tuimelen alweer over ons heen,
maar de beelden van die dag staan nog op mijn netvlies.
Het waren beelden van stilte, van ruimte, van stilstand
bijna. De lage horizon van Vliegbasis Eindhoven, het kleine groepje hoogwaardigheidsbekleders
in carré op stoeltjes, de zwarte kleren wapperend in de wind. De enorme blauwe
koepel van de hemel welfde zich over het stille ritueel.
De dribbelpasjes van de geüniformeerde mannen die de kisten
hoog op de schouder droegen. Zo brengt men de dood thuis, met kleine, onwillige
pasjes. In stilte. Een stilte die werd geaccentueerd door het klappertanden van
de touwen van de vlaggen tegen de aluminium vlaggenmasten.
Eén van de meest indrukwekkende beelden vond ik het moment
dat de stoet rouwwagens de brug over de Waal bij Zaltbommel overtrok. De stoet
werd gefilmd vanuit een helikopter en nu was alleen het woep-woep-woep van de
helikopterschroef te horen. De zon stond al in het westen toen de stoet over de
rivier reed, het licht trok een blikkerende streep over het water.
Er voer een schip. De tuien van de brug stonden als
omgekeerde waaiers aan weerszijden van de zwarte rouwauto’s. Het landschap was
groen, de rivier slingerde naar de einder. ‘Ze zijn thuis’, dacht ik. En ik
moest denken aan het bekende gedicht van Marsman ‘Herinnering aan Holland’, dat
gedicht over de brede ruimte, het lage land, de zee en de eeuwigheid.
‘Denkend aan Holland
zie ik breede rivieren
traag door oneindig
laagland gaan,
rijen ondenkbaar
ijle populieren
als hooge pluimen
aan den einder staan;
en in de geweldige
ruimte verzonken
de boerderijen
verspreid door het land,
boomgroepen, dorpen,
geknotte torens,
kerken en olmen
in een grootsch verband.
de lucht hangt er laag
en de zon wordt er langzaam
in grijze veelkleurige
dampen gesmoord,
en in alle gewesten
wordt de stem van het water
met zijn eeuwige rampen
gevreesd en gehoord. ’
Hendrik Marsman, 1936
zie ik breede rivieren
traag door oneindig
laagland gaan,
rijen ondenkbaar
ijle populieren
als hooge pluimen
aan den einder staan;
en in de geweldige
ruimte verzonken
de boerderijen
verspreid door het land,
boomgroepen, dorpen,
geknotte torens,
kerken en olmen
in een grootsch verband.
de lucht hangt er laag
en de zon wordt er langzaam
in grijze veelkleurige
dampen gesmoord,
en in alle gewesten
wordt de stem van het water
met zijn eeuwige rampen
gevreesd en gehoord.
Hendrik Marsman, 1936
Geen opmerkingen:
Een reactie posten