donderdag 31 oktober 2013

LEEST!

Nu de wintertijd is begonnen, kom ik aan ‘De zomer van de neusbloedingen’ toe. Dit boek van de Vlaamse taalvirtuoos Pjeroo Roobjee is inderdaad een dreun op je literaire neus en een feest om te lezen. Roobjee's taal is overdonderend, rijk, geestig en buitengewoon beeldend. Hij benut de taal tot in de verste uithoeken en beschrijft in bloemrijke zinnen de vrij treurige lotgevallen van gewone, zelfs tamelijk platvloerse stervelingen.

Hoofdpersoon is de puber Thilo Nicaese, die in een benauwende nieuwbouwwijk woont te midden van bronstige volwassenen. Vier stellen, waaronder Thilo’s ouders, zijn voortdurend bezig met overspel (al was het maar in hun fantasie) met een buurman of buurvrouw. Thilo zelf hunkert naar het buurmeisje, maar zijn fletse versiertrucs hebben geen succes. Hij heeft wel spontane bloedneuzen.

Het boek is een taalorgie, met bedwelmende zinnen en een onuitputtelijke reeks neologismen. Vooral de dialogen - die eigenlijk voornamelijk monologen zijn - zijn schitterende taalbouwsels. De manier waarop de personages spreken wordt door Roobjee beschreven in de meest schilderachtige termen: ‘fezelde’, ‘keelde’, ‘lisptongde’, ‘raffelde’, ‘krijzeltandde’, ‘zurkelde’, ‘wrenste’, ‘tatelde’ en ‘schreemde’, om er maar een paar te noemen. ‘Lopen’ is ‘voeteren’ (eventueel ‘in traagzame tred’), buurvrouwen spreken elkaar aan met ‘Loeleke’. Een ‘duts’ is een stakker, een ‘pennoen’ een vaandel en ‘binst’ betekent terwijl. De kroeg, waar veel geniale dronkemanspraat is te horen, heet ‘Café In De Glazen Boterham (bij Patje en Tina)’.

Thilo Nicaese is aangesloten bij een uiterst dubieuze beweging, genaamd de Jong-Vlaamsche Hernieuwers. Als hij het huis van de leider bezoekt, is diens echtgenote juist de stoep aan het schrobben. Roobjee componeert de volgende zin (één zin):
‘Zij deed zulks met de hulp van een volkseigen borstel uit het rechtgeaard trouwe Izegem, waar men nog, pal staand gelijk een rots in de branding van Gibraltar, hoezee!, varkensharen van eigen bloed en bodem liefhad en in de logistiek van eigen-kweek-eerst tot de fabricatie kwam van kuisgerief dat in zijn eenvoud en simpele complexiteit aan alle eisen, Harop en Were di!, van de eigen aard voldeed en rijzend als een pennoen aan de volksverbonden mast, verwoed vechtend voor het behoud van onze volksverbonden zeden en aan onze leuzen vastklampend, een reine scheet zal laten waaien in de richting van de gesneden Waalse hanen en hunne handlangers (leest: medebandieten in het parlement van Brussel en van Straatsburg), die de hou ende trouw aan het Kerlingaland smadelijk honen door het Izegemse zwijn dood te zwijgen en de Chungking Bristle uit het perfide rijk der rode mandarijnen, o rozenstruik Maria godverdeme toch!, zegt nu vooral niet dat zingen beter dan spreken is!, te saam met de Naamse dweil, évidemment bien sûr, te verheffen tot het enigst schuurgerief waarmede binnen de eurozone met goed fatsoen een vloer kan opgekuist worden.’

Hierbij verbleekt elke vorm van eloquentie. Ik heb zoiets van: “Leest!”


[Pjeroo Roobjee, De zomer van de neusbloedingen, uitgeverij Querido, 310 pagina’s, 19,95 euro.]

maandag 21 oktober 2013

SIMSALABIM

Vorige week werd mijn oog getroffen door een artikel op Kennislink met de titel ‘Taal op Facebook voorspelt persoonlijkheid’. Die titel bevat minstens vijf woorden waar ik een blog aan zou willen wijden. Vooral ‘voorspelt’ geeft me een onverdraaglijke blog-itch. ‘Taal voorspelt persoonlijkheid’? Wist je nog niet wie je was dan? Taal is een uiting van je persoonlijkheid. En op facebook a fortiori: van je gewenste persoonlijkheid.

Het voorspellen blijkt vooral een gezelschapsspelletje te zijn van een groep gedragswetenschappers van de Universiteit van Pennsylvania. Zij gaan uit van een indeling in vijf persoonlijkheidsgroepen (the Big 5), die je dwars door gender and age kunt aantreffen: Extraversion, Agreeableness, Conscientiousness, Neuroticism, and Openness to Experience, vertaald als extraversie, mildheid, ordelijkheid, emotionele stabiliteit en intellectuele autonomie. Woody Allen zou er een juweel van een film mee kunnen maken.

De onderzoekers zijn erg onder de indruk van hun onorthodoxe aanpak. In plaats van proefpersonen in te delen aan de hand van vooraf gedifferentieerde woordenlijsten, waarmee tot nog toe werd bepaald  tot welk type ze behoren, hebben de onderzoekers het facebook-proza van de proefpersonen onderzocht (nadat die personen eerst een persoonlijkheidsvragenlijst hadden ingevuld, die hen in een van de Big 5-rubrieken schaarde). De open language-benadering met sociale media-taal maakte de onderzoekers zo eufoor dat ze zich waagden aan het voorspellen van de persoonlijkheid.

En wat blijkt: Bij een extraverte persoonlijkheid horen vooral woorden als ‘feest’ en ‘geweldige avond’, terwijl in het taalgebruik van een introverte persoonlijkheid meer verwijzingen zijn te vinden naar Japanse media en emoticons. In Pennsylvania dan, zou ik denken voor die introverten. In Japan ligt het waarschijnlijk heel anders.

Om het geheel te illustreren hebben de onderzoekers woordwolken gemaakt die het taalgebruik van een bepaald persoonlijkheidstype in beeld brengen. Hoe groter de letter, hoe sterker de correlatie. Hoe roder de letter, hoe hoger de frequentie waarin het woord werd gebruikt. In de extraverte wolk springen ‘cant wait’ (blauwpaars) en ‘party’ (donkerrood) er uit. De introverte wolk cirkelt rond het grijsblauwe ‘anime’ en het donkerrode ‘internet’.

In de kristallen bol van facebook valt dus nu af te lezen welk type je bent. Zeg je vaak ‘pokemon’,  ‘blijkbaar’ en ‘zucht’ je vaak, dan ben je … Simsalabim: introvert!

vrijdag 11 oktober 2013

RUBATO

Aan de kop van de Dappermarkt – tegenover het J. C. Bloem-monument, de dichter van ‘Domweg gelukkig, in de Dapperstraat’ - is onlangs een nieuw Italiaans eethuisje geopend: DAPPERtutto. Om te beginnen vind ik deze naam een geniale vondst. Hij draagt de suggestie in zich van de veelkleurigheid van de Dappermarkt. Dappertutto  is zo’n mooi samengesteld Italiaans woord en betekent ‘allerwegen’, ‘van overal (komend)’: da per tutto.

Maar vooral vind ik dappertutto een heerlijk woord als je het uitspreekt met onvervalst Italiaans rubato. Rubato of tempo rubato (Italiaans voor ‘geroofde tijd’) is eigenlijk een muziekterm. Het betekent dat je binnen de basisbeat van de muziek vrij kunt spelen qua tempo. Je kunt dus iets ‘stelen’ van de maat door net voor of na de tel de volgende toon in te zetten. Chopin stopte heel veel rubato in zijn werk. Een ander voorbeeld van zuiver rubato is de fagotsolo aan het begin van de Sacre du Printemps van Stravinsky.

Mijn taalgevoel zegt me dat Italianen in de spreektaal ook veel rubato toepassen. Klanken gaan vaak over de strakke indeling van de lettergrepen heen, of worden met meer tegelijk in één lettergreep geprikt. De taal kolkt en golft door je mond en komt in ronde operaklanken naar buiten. Dapper-tútto, Gí-ro d’Itá-lia ( = Ronde van Italië), Sba-gliáto ( = fout), Pinóc-chio, e pericolóso sporgér-si ( = het is gevaarlijk naar buiten te leunen, in het Duits: Nicht hinauslehnen).

Het is geen wonder dat de opera in Italië is uitgevonden. De klanken worden in hun volle breedte geproefd en gereproduceerd. Het Italiaans heeft ook van die grappige samengevoegde klanken. Bijvoorbeeld de ‘nj’ in gnocchi of carógna! ( = kreng!).  Of de ‘lj’ in tagliatélle (in een Nederlandse reclame hardnekkig uitgesproken als ‘takliejatelle’). Sfortuná-to ( = ongeluk), ook zo’n mooie en effectieve samenstelling.

Wikipedia waarschuwt dat de toepassing van rubato soms sentimenteel of overdreven kan overkomen. Dat klopt. Maar ach, daar staat zoveel humor en muzikaliteit tegenover. Italianen zijn dol op hun taal en laten hem graag aan elkaar horen. Het is het enige land dat ik ken waar je de telefoon opneemt met  pronto ­= ik ben er klaar voor’.

Tijdens een vakantie in Rome, sloffend door de warme stad van het ene sacrale architectonische hoogtepunt naar het andere, stuitte ik op een groot geveldoek. Teatro Il Sistina programmeerde, met een vette knipoog en voluptueuze borsten en billen, de musical A QUALCUNO PIACE CALDO. Some like it hot op z’n Italiaans.
Ongebreidelde Italiaanse levenslust da capo al fine.

dinsdag 1 oktober 2013

ZEGGE EN SCHRIJVE

Regelmatig gaat Jaap de Berg, oud-hoofdredacteur van Trouw, in zijn rubriek ‘taal’ in op vragen van lezers. Vaak klinkt in die vragen een lichte ongerustheid door over de teloorgang van het goede Nederlands, maar De Berg weet die ongerustheid altijd superieur weg te nemen.

In de rubriek van 27 september ging het om de vraag of het woord ‘sceptisch’ als /septies/ of als /skepties/ diende te worden uitgesproken. De Berg reikte een regel aan, die zo uit het Padvindersschrijfboek had kunnen komen: ‘Generaliserend gezegd: we zeggen niet wat we schrijven, maar we schrijven wat we zeggen.’

Die zin bleef me achtervolgen. In zijn dwingende eenvoud doet hij denken aan een reclameslogan of de pay-off van een politieke stroming (‘Ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg’). Dat het leven vaak oneindig veel ingewikkelder is - want wat betekenen woorden eigenlijk - is voor mij het mooist geïllustreerd in een gouden scène uit de Franse documentairefilm Être et avoir.

Deze bekroonde film uit 2002 gaat over een leraar op een plattelandsschooltje in de Auvergne. Zijn school bestaat uit één klas, waar alle dorpskinderen  - in leeftijd variërend van vier tot veertien jaar - door de meester met veel toewijding onderwezen worden. In de bewuste scène krijgt de kleutergroep schrijfles. De meester heeft een aantal woorden uitgeknipt en de kinderen moeten daar een lopende zin van maken. Vooraf heeft de meester uitgelegd dat het woord ‘ami ’ voor een garçon is en ‘amie ’ voor een fille.

Een aantal kinderen maakt, al of niet in een keer, zinnen als Létitia et son ami Jojo. ‘On peut le dire? ’ vraagt de meester na elke stamelend voorgelezen zin aan de rest van de kleutergroep en meestal is het antwoord bevestigend. Dan is de beurt aan Johan. Met veel aarzeling “leest” hij wat er voor hem op tafel ligt: ‘Johan et son copain papa. Copain? Dat woord was niet uitgedeeld. Na stevig aandringen van de meester met ondersteuning van de kleuters, leest Johan bij de derde poging ami. Maar zijn gezicht verraadt dat hij zeker weet dat papa een copain (= maatje) is en geen ami.  

Om de les goed te laten indalen vraagt de meester aan Johan wat het had moeten zijn als het woord ‘maman ’ op tafel had gelegen. De spanning in de groep is te snijden als Johan zwijgend, met neergeslagen ogen zoekt naar een uitweg uit deze netelige situatie, maar dan – daar zit hij, hij kan niet anders – komt het hoge woord eruit: ‘sa copine ’. Dappere Johan, hij weet wat hij zegt, maar de dictatuur van het schrift legt hem beperkingen op.

Hoewel Être et avoir natuurlijk een prachtige titel is, heet deze film wat mij betreft Ami et copain.